Een spannend gesprek

Dit is het derde deel uit de serie De Podcastdialogen, waarin ik uit het overweldigende podcastaanbod de meest inspirerende gesprekken selecteer, speciaal voor u, omdat ik zo ben. Lees de voorgaande delen hier en hier terug.

Fineke: Zo Mick, ik vernam uit betrouwbare bronnen dat jij wel een euh, ahem, ‘bijzonder’ weekje achter de rug hebt.

Mick: Betrouwbare bronnen, betrouwbare bronnen? Ik heb het je toch zelf net verteld?

F: Nou, ik beschouw jou dan blijkbaar als een heel betrouwbare bron.

M: Dat is fijn om te horen, Fien. Echt heel fijn.

F: Ja, steek die maar in je zak. Maar vertel het dan maar aan de luisteraar, want die zit natuurlijk op het puntje van zijn of haar of hen stoel.

M: Hoe weet je nou dat ze op een stoel zitten? Veel van onze luisteraars schijnen naar ons te luisteren terwijl ze joggen.

F: Ja, daar kan ik me nou echt niks bij voorstellen. Kan jij je dat voorstellen, naar ons geklets luisteren terwijl je jogt?

M: Ik kan me sowieso niks bij joggen voorstellen. Wat bezielt die mensen?

F: Nou ja, ik ben ook niet zo’n jogger, maar als ik me er dan toch toe zet heb ik daar toch liever een muziekje met een bepaald tempo bij.

M: Een bepaald tempo? Geen muziek met onbepaald tempo dus. Staat genoteerd.

F: Ja, noteer jij dat maar.

M: Ik maak mentale notities, Fien. Voor het geval ik opeens overvallen word door de onbedwingbare behoefte om een potje te gaan joggen. Je weet het niet hè. Het leven is volstrekt onvoorspelbaar.

F: Oké, heel goed dat jij je weer op alles voorbereidt. Echt heel goed. Zou ik ook moeten doen.

M: Ja, zou jij echt moeten doen. Ik vind dat jij heel onvoorbereid door het leven heen stapt. Dat móet gewoon een keer misgaan.

F: Zou je denken hè. Benieuwd wanneer dat dan eindelijk eens gebeurt. Tot dusverre stap ik toch er redelijk probleemloos heen, door dat leven. 

M: Ja, dat komt nog wel, dat komt nog wel.

F: Maar wat natuurlijk ook zou kunnen, is dat onze stemmen eigenlijk best een lekker ritme hebben. En dat mensen er daarom graag op joggen.

M: Joggen is toch juist wat slomig? Anders heet het hardlopen. Moet ik al helemaal niet aan denken.

F: Maar zou je naar ons luisteren?

M: Nou ja, waarom niet. Als het dan toch moet, kan dat er net zo goed ook nog wel bij.

F: Goed, sommige mensen zitten dus te luisteren, andere mensen joggen te luisteren. En misschien zijn er ook nog wel liggende mensen, en springende mensen, en weet ik veel wat ze allemaal doen. Moeten ze zelf weten.

M: Ja, vind ik ook hoor. Lekker zelf weten. Het is immers jóuw leven, lieve luisteraar.

F: Nou, dat zal de lieve luisteraar fijn vinden om te horen. Maar ze rennen natuurlijk wel nog steeds op het puntje van hun joggingschoenen om te horen wat jij dan nou hebt meegemaakt.

M: Wat ik meegemaakt heb? Nee, dat is wel echt een verhaal hoor.

F: Voor de draad ermee.

M: Het was dus afgelopen woensdag, rond een uur of drie ’s nachts. Denk ik tenminste, want ik had al een tijdje niet meer op de wekker gekeken. Op een gegeven moment hou ik daar heel bewust mee op, om mezelf niet gek te maken. En Har die lag natuurlijk weer lekker te ronken, diep in slaap.

F: Harrold heeft daar geen enkele moeite mee hè, die ligt nooit wakker zoals jij.

M: Nee, dat moet ik helemaal alleen doen. Als we samen wakker konden liggen zou me dat nog wel gezellig lijken.

F: Nou, zeg dat nou niet Mick. Ik lig wel eens wakker met Tibbe, en ik kan je vertellen: daar is weinig gezelligs aan hoor.

M: Nee, kan je dan niet leuk een spelletje spelen ofzo. ‘Ik zie ik zie wat jij niet ziet?’ bijvoorbeeld? Dat lijkt me nou zo gezellig.

F: Ik zie ik zie wat jij niet ziet? Vanuit bed, in het donker? Dan zie je toch helemaal niks?

M: Je ogen wennen toch aan het donker? Wist je dat niet, dat je ogen dat doen? Moet je maar eens op letten dan. Er gaat een wereld voor je open.

F: Nou, ik zal het eens aan Tibbe voorstellen als we weer eens wakker liggen. Maar we kunnen allebei heel slecht tegen ons verlies, dus of het nou per se de nachtrust ten goede komt durf ik toch wel enigszins te betwijfelen.

M: Hoe dan ook, ik lag dus rond een uur of drie ’s nachts in m’n eentje ik-zie-ik-zie-wat-jij-niet-te-ziën, toen het gebeurde.

F: Toen wat gebeurde?

M: Dat wat ik nu ga vertellen. Ja hoor eens, je moet wel een beetje geduld hebben hoor. En me niet steeds onderbreken.

F: Nou ja, het is toch ook mijn podcast?

M: Ja, dat is ook wel waar. Kom maar op dan: nog meer vragen?

F: Die wekker waar je de hele tijd niet op keek hè, kan die ook licht geven?

M: Ah, dat vind ik nou wel een goede vraag. Ja, dat is inderdaad zo’n Sleeping Light-wekker. Op dat moment gaf-ie natuurlijk geen licht, anders zou dat het niet-kijken ook wel bemoeilijken denk ik. Maar een paar uur daarvoor gaf-ie zo’n mooie donkergele gloed - beetje de kleur van je plas als je te weinig gedronken hebt - die heel subtiel geleidelijk in sterkte afnam. En een paar uur daarna, wanneer we op zouden staan, wordt-ie langzaam maar zeker juist weer steeds helderder. 

F: Het volgt helemaal de biologische klok van de zonnestand enzo, zoals we ook in de oertijd gewend waren hè.

M: Zeker, en ook al lig ik dus nog steeds af en toe wakker, heeft het me absoluut geholpen hoor. Het is gewoon zo heerlijk wakker worden in dat licht. Meestal ook met de geur van koffie erbij.

F: Die komt niet uit de Sleeping Light-wekker hè.

M: Nee, die techniek hebben de lichtprofessoren nog niet geïncorporeerd. Die koffiegeur komt uit de keuken. Dat is Harrold dan aan het zetten.

F: Die is dan natuurlijk fris en fruitig. Maar niet iedereen heeft een Harrold.

M: Ook zonder Harrold, is het gewoon heel fijn wakker worden met een Sleeping Light-wekker. Veel beter dan met zo’n harde piep.

F: Onderzoek heeft ook uitgewezen dat ze in de oertijd zulke harde piepen niet hadden.

M: Precies, dat gaat dus helemaal in tegen onze biologie.

F: En zo’n licht is juist heel natuurlijk.

M: Supernatuurlijk.

F: Ik zou ook niet meer zonder kunnen hoor. Jammer wel voor de lieve luisteraars dat we geen kortingscode hebben. Of hebben we die toch wel?

M: Toch wel hoor!

F: Oh, wat een goed nieuws zeg. Zou ook wat zijn als we zo hoog over die Sleeping Light-wekker aan het opgeven waren en we zouden niet eens een kortingscode hebben.

M: We zouden dan geen knip voor de neus waard zijn.

F: En wat is die code dan?

M: Lekkerinslaapvallenenweerwakkerwordenmetmickenfineke, allemaal aan elkaar geschreven.

F: Nou, je moet wel een hoop aan elkaar schrijven maar dan heb je ook wat.

M: Zal ik nu weer verder vertellen over wat ik had meegemaakt?

F: Ja Mick, wat gebeurde er nou toen je rond een uur of drie-ish zo wakker lag te liggen, wat dankzij de Sleeping Light-wekker weliswaar aanzienlijk minder frequent gebeurt dan voorheen, maar die woensdagnacht toevallig dus wel.

M: Ja, zal je net zien. Maar jij weet het natuurlijk al.

F: Ik heb het een en ander opgevangen in de wandelgangen, maar ik wil nu het hele verhaal horen. En anders de luisteraars zeker wel.

M: Zouden ze inmiddels al uitgejogd zijn?

F: Welnee zeg, die zijn net net pas een beetje warm aan het draaien.

M: Draaien?

F: Op tempo aan het komen zeg maar.

M: Maar niet teveel tempo hoor, anders is het geen joggen meer. Dan is het hardlopen.

F: Misschien beginnen ze onze podcast altijd joggend, en als het dan écht spannend dreigt te gaan worden slaat dat zomaar om in hardlopen.

M: O jee, en dan hebben wij dat op ons geweten. Dat ze dan thuis komen er aan ze gevraagd wordt - als er iemand is om het aan ze te vragen en anders vragen ze het aan zichzelf - ‘heb je lekker gejogd?’ En dat ze dan moeten zeggen: ‘Nee, het is toch weer hardlopen geworden, door die stomme Mick en Fineke’.

F: Wij zíjn helemaal niet stom.

M: Nee, dat weten zij ook wel. Maar dat zeggen ze dan toch maar gewoon. Eigenlijk zijn ze boos op zichzelf natuurlijk. Zij hebben er immers voor gekozen onze podcast op te zetten. 

F: Eigen schuld, dikke hardloopbult.

M: Ja, je kan er bulten van krijgen hè. En nog een heleboel meer. Gelukkig zijn daar ook zalfjes voor. Zoals die van Dokter Knut.

F: En daar hoef je niet eens een hardloper-dan-wel-jogger voor te zijn. Je kan ook gewoon de hele dag stil op een stoel zitten als jij dat wil en dan toch de zalfjes van Dokter Knut opsmeren. Mag allemaal. Het is namelijk overal goed voor, ook als je helemaal niks hebt.

M: Misschien júist dan wel. Ik heb namelijk nooit iets, echt niet, ik ben een soort medisch wonder. En toch vind ik die zalfjes van Dokter Knut bijzonder goed werken. Je merkt het eigenlijk meteen als je ze opsmeert.

F: Meteen hè. Ook weer zo wonderlijk.

M: En je hebt ze in allerlei uitvoeringen. In tubes en in potjes en noem maar op. Staat dan toch prachtig in je badkamerkastje. Of waar heb jij je zalfjescollectie van Knut staan?

F: Ik heb zo’n plankje onder de spiegel, daar heb ik ze uitgestald.

M: Ah, hele prettige plek is dat. Pakt Tibbe daar dan ook wel eens van?

F: Vaker dan me lief is. Maar hij smeert veel te dikke klodders, ik blijf tegen hem zeggen: dun op de huid aanbrengen.

M: Ja, voor je het weet zijn al die prachtig uitgestalde potjes en tubes weer op. Superzonde. Maar bovendien werkt het ook beter als je het dun aanbrengt.

F: Ja, het moet kunnen ademen.

M: Anders hechten die zalfmoleculen niet aan de opperhuid. Of juist teveel, dan heb je er ook niks aan.

F: Echt helemaal niks. Als Dokter Knut ziet hoe zijn prachtige product door Tibbe wordt aangebracht dan draait-ie zich om in zijn, o… leeft Dokter Knut eigenlijk nog?

M: Ja, hij schijnt zelfs naar deze podcast te luisteren. Heb ik mij laten vertellen hè.

F: O, wat een eer zou dat zijn! En Harrold, gebruikt die het ook?

M: Ja, die heb ik goed afgericht hoor. Hij smeert het echt flinterdun op, Knut kan trots op hem zijn.

F: Jammer alleen wel voor de lieve luisteraars dat we geen kortingscode hebben. Of hebben we die toch wel?

M: Nee, hebben we niet.

F: Nou ja, je kan ook niet alles hebben. Zo is het leven, lief luisteraartje. Laat het een wijze les zijn.

M: Àààààààh, wat zijn ze toch lief hè?

F: Allemaal, stuk voor stuk. Maar vertel nou toch eens wat je hebt meegemaakt woensdagnacht. We willen het nu écht weten.

M: Nou, het was dus rond een uur of drie denk ik, of had ik dat al gezegd?

F: Had je al gezegd, maar wel goed om er weer even aan herinnerd te worden.

M: Nou, en ik lag dus zo’n beetje naar de muur te staren. De rechtermuur, want ik lig rechts.

F: En het bed staat in de lengte in de kamer?

M: Nou, dat ligt eraan vanaf welke deur je het bekijkt. Want er zijn twee deuren.

F: Twee deuren? Zo zo, toe maar.

M: Ja, is dat zo bijzonder? Hoeveel deuren heeft jouw slaapkamer dan?

F: Eentje maar. Dat is dus de ingang én de uitgang. Ja, ik leid echt een heel spartaans bestaan, dat blijkt maar weer.

M: Nou ja, iedereen moet het leven leven dat bij hem of haar past, zeg ik maar altijd.

F: Ook wel weer waar, dat jij dat altijd zegt.

M: Hoe dan ook, op die rechtermuur van mijn hoogst luxueuze suite verschenen er opeens allemaal lichten. 

F: En die kwamen niet van je Sleeping Light?

M: Nee, want het was nog midden in de nacht hè. Wel opletten Fien. En dan gaat dat licht niet zomaar aan, of ik zou het verkeerd moeten hebben ingesteld.

F: En jij bent juist heel behendig met die dingen.

M: Ja, en de hoek zou ook niet kloppen. Die lichten leken van buiten te komen. En het waren een soort ronde lichtvlekken, die ook ronddraaiden. In tegengestelde richtingen.

F: Wow, wat verwarrend allemaal. Heftig ook wel. En Harrold ronkte gewoon lekker door?

M: Die wel. Ik overwoog even hem wakker te maken, maar ja, wat zouden wat van die lichten ook eigenlijk.

F: Je werd er niet bang van?

M: Helemaal niet bang. 

F: Ook niet toen je die geluiden hoorde?

M: Niet op de zaken vooruit lopen, Fineke. Ik weet dat jij het al weet.

F: Oké, maar wat gebeurde er toen dan?

M: Toen hoorde ik geluiden. Een soort gezoem.

F: Als van muggen?

M: Nee, meer als een wasmachine.

F: Je had toch niet de wasmachine aan laten staan?

M: Lieve schat, wat denk je nou. Als ik die vergeten was uit te zetten voor het slapengaan, was die tegen die tijd toch allang klaar met draaien.

F: Nou ja, ik stel ook alleen maar vragen. Ik vind het gewoon zo mysterieus allemaal. En fascinerend.

M: Hoogst mysterieus en fascinerend. Ik wilde dus toch maar uit bed stappen om te kijken wat er allemaal aan de hand was.

F: Nog steeds niet bang?

M: Nog geen fractie, echt niet. Zelfs niet toen ik ze daar zag staan.

F: Wie zag staan?

M: Ja, jij weet het allemaal. Die mannetjes dus. Of wezentjes, of hoe je het ook maar wil noemen. Met van die pakjes aan.
F: Jeetje, wat intens. Vreemde wezentjes met pakjes aan, zomaar in je tweedeurige slaapvertrek.

M: Nou, maar toen moest het eigenlijk allemaal nog gaan beginnen hoor.

F: Is dit misschien niet een te groot verhaal dan eigenlijk? Kunnen we het niet beter uitsmeren over meerdere afleveringen, ook om de hele anekdote recht te doen.

M: Ja, ik vertel hier natuurlijk al een zeer beknopte versie, dat snap je wel.

F: Is ook iets waar wij nu eenmaal heel erg goed in zijn, bondige samenvattingen.

M: Absoluut. Maar je hebt ook wel gelijk dat het wat zonde zou zijn als ik dit nu zo tussen neus en lippen door af zou raffelen. Die joggers zullen inmiddels toch ook wel uitgejogd zijn.

F: Die moeten nu vast hun cooling down ingaan. Dat kan niet hoor, met zo’n spannend gesprek. Die raken daar helemaal in de war van, fysiologisch en weet ik veel.

M: Nou, dan hoop ik wel dat ik komende week niks meer meemaak.

F: Ja, anders is het voor helemaal niemand meer bij te houden. Voor ons niet, voor de luisteraars niet, voor Dokter Knut niet.

M: Nee, voor hem zou het echt niet te doen zijn, arme Knut. Valt onmogelijk tegenop te smeren.
.
F: Gelukkig maak ik nooit wat mee.

M: Dat scheelt dan inderdaad wel. Ik zou zeggen: houden zo.

F: Ik doe m’n best, Mick. Nou, volgens mij kunnen we dan nu dag gaan zeggen.

M: Zal ik eerst?

F: Doe jij dat maar.

M: Oké, komt-ie dan: ‘Dag!’

F: Nu ik: ‘Dagdag!’

M: Waarom zei je twee keer ‘dag’?

F: Weet ik niet, kwam er zomaar uit. 

M: Beetje vreemd wel, maar moet kunnen. Nou, anders zeg jij nu nog één keer ‘dag’ en ik nog twee keer en dan staan we weer gelijk. Anders raakt de luisteraar in de war.

F: En die heeft het al zo moeilijk, met z’n cooling down.

M: Precies. Nou, ga jij dan maar.

F: Oké. ‘Dáááááááááááááááááááááááág.’
M: Dat was wel weer een erg lange, maar vooruit. Kan toch niemand vat krijgen op wat er allemaal uit jou komt. Houd ik het ter compensatie maar weer eens lekker kort, want zo ben ik. Dussssssss….: ’Dà-dàg!’

Een ziekelijk gesprek

Dit is het tweede deel uit de serie De Podcastdialogen, waarin ik uit het overweldigende podcastaanbod de meest inspirerende gesprekken selecteer, speciaal voor u, omdat ik zo ben. Lees het eerste deel hier terug.

Olle: Welkom bij mijn wekelijkse podcast Het Zieke Leven, waarin we de zieke en minder zieke kantjes van het leven doorspreken. Vandaag heb ik wel een heel bijzondere gast die ik al heel lang in de show wilde hebben. We hebben elkaar een paar keer ontmoet op lezingen en performances, je weet wel hoe dat gaat. En de laatste keer dat ik hem zag, afgelopen augustus in Leuven was dat, wist ik het zeker: deze dude móet ik strikken. Dat was toen je die voordracht over dat koekje hield, weet je dat nog?

Berend-Jan: Over m’n saaie jeugd in Katwijk?

O: Je saaie jeugd in Katwijk, de dialectiek van Hegel, alles kwam voorbij. Alles kwam samen in dat ene moment, in dat koekje. Het raakte mij heel diep. Echt heel diep.

B: Dat vind ik mooi om te horen.

O: Ik zou je nu kunnen vragen om dat verhaal na te vertellen, om dat moment met de luisteraar te delen. Maar ik weet nu al dat je daar nee op zou zeggen. En dat spreekt zo enorm voor je.

B: Het koekje is iets van toen, van daar.

O: Het is bovendien ook helemaal niet de manier waarop ik wil werken. Ik wil open het gesprek instappen. Alsof we elkaar nu voor het eerst spreken. Daarom ga ik je juist heel expliciet vragen dat verhaal níet te vertellen, dat koekje lekker voor jezelf te houden.

B: De luisteraar had erbij moeten zijn.

O: Ja, ik vind dat ook eigenlijk wel de verantwoordelijkheid van de luisteraar. Om zijn of haar of hen leven, en alle keuzes die daarbij komen kijken, zelf invulling te geven. Deze podcast is niet om ze aan het handje te nemen. Júist niet.

B: Daar zitten we hier niet voor.

O: Ik kan soms echt kwaad worden op de luisteraar hoor, als je het echt wil weten. Deze podcast aanzetten en dan denken dat het ze maar allemaal aan komt waaien. En wij al het harde werk doen, zeker? Wat denken ze wel niet?

B: Stelletje bloedzuigers zijn het.

O: In zekere zin zeker ja. Maar laat ik je eerst eens fatsoenlijk voorstellen. Of heb je dat liever ook niet?

B: Ik twijfel. Wat voegt het toe?

O: Weet ik niet, weet ik niet. Daarom vraag ik het ook. Misschien stel ik de vraag vooral wel aan mezelf.

B: Maar wil je dat ik je help bij het beantwoorden van de vraag?

O: Weet ik ook niet, vind ik lastig. Want ik zekere zin gebruik ik je dan ook, terwijl ik juist ook jouw autonomie zo mooi intact wil laten.

B: Die autonomie kan wel tegen een stootje hoor.

O: Weet je wat? Anders zeg ik iets heel korts, iets heel nietszeggends. Waarmee ik dus duidelijk niks weggeef, maar wel de suggestie van een kapstokje op tafel leg.
B: Oké, ga je gang.

O: Nou, dan beschouwen we het voorafgaande als een cold open en is dit waar de opening sequence instart, om het zo maar te zeggen. Komt-ie: Welkom bij mijn wekelijkse podcast Het Zieke Leven, waarin we de zieke en minder zieke kantjes van het leven doorspreken. Vandaag heb ik wel een heel bijzondere gast die ik al heel lang in de show wilde hebben: Ik zit hier met Berend-Jan Xantippe. En als iemand de zieke kantjes van het leven belichaamt, dan is het Berend-Jan wel.

B: Dankjewel.
O: Ja, dat vind je fijn om te horen? Je kan je daar, in alle relatieve nietszeggendheid, mee vereenzelvigen?
B: Nou, ik zou willen stellen dat als niemand ziek van je werk wordt, je je wel ernstig af moet vragen waarom je jezelf kunstenaar zou willen noemen, waarvoor je het dan eigenlijk nog doet. En als je er zélf nooit ziek van wordt, dan kan je beter in een tuincentrum gaan werken. Of weet ik veel wat die mensen doen.

O: Er zijn ook wel eens mensen aan jouw werk gestorven, toch?

B: Nou, in alle bescheidenheid moet ik wel erkennen dat er wel al het een en ander met die mensen aan de hand was hoor. Maar mijn werk mag zeker de credits krijgen voor dat laatste duwtje.

O: Ik hoor dankbaarheid in je stem.

B: Het is gewoon een prachtig gevoel om een radartje te mogen vormen in dat geheel. Een knus gevoel, zou ik bijna willen zeggen. Zoiets als naakt onder een dekentje liggen.

O: Jij hebt Osama bin Laden ook wel ‘de grootste kunstenaar van de 21e eeuw’ genoemd.

B: Daar ontstond een hoop heisa over, wat ik echt totaal niet begrijp. Ook weer zo’n teken van deze tijd, vind je niet, om alles in hokjes te plaatsen. Ik geef geen ethisch oordeel over zijn werk hè. Moeten anderen maar doen als ze dat zo graag willen, voor mij is dat nou volstrekt oninteressant. Het gaat mij puur om de artistieke waarde ervan. Als het aan de verbeeldingskracht is om de werkelijkheid te penetreren, dan zie ik Osama toch wel als een soort Michelangelo avant la lettre.
O: Wanneer, als ik dat tenminste vragen mag, wist jij dat je een kunstenaar was?
B: Je mag me alles vragen, Olle. Of ik antwoord geef is een tweede.

O: Dat waardeer ik enorm, Berend. Zou je dan antwoord willen geven op deze vraag?

B: Wat was de vraag?

O: Wanneer je wist dat je kunstenaar was.

B: Ja, dat ligt natuurlijk maar net aan je definitie van weten. Weten kan ook een gevoel zijn hè.

O: Ik wil zo naar het gevoel. Eerst wil ik weten hoe het met het weten zit.

B: Bedoel je echt een soort inzicht? Een realisatie? Is dat waar je naar op zoek bent?

O: Ik weet nooit echt wat ik zoek. Dat vind ik nou weer niet zo interessant. Het gaat me erom dat je opeens iets vindt. En dat je dan weet dat dat was wat je, blijkbaar, al die tijd zocht. Daarom vind ik het ook zo waardevol om deze gesprekken te voeren. Het is alsof ik elke keer weer in een andere cadeautjeswinkel wakker word.

B: Dus deze week ben ik jouw cadeautjeswinkel.

O: Nee, wacht. Ik moet mezelf corrigeren. Want hoor je nou wat er gebeurt? Ik vind dat zo mateloos fascinerend hè, dat ik met die cadeautjeswinkelmetafoor eigenlijk meteen weer in dat kapitalistische discours gevangen blijk.

B: En mij reduceert tot iets wat je uit kan pakken.

O: Ik ben er echt een beetje misselijk van, merk ik nu. Maar ik kan die misselijkheid ook meteen weer beschouwen voor wat het is. Iets om te onderzoeken, iets wat ons mogelijk verder brengt.

B: Tof om jou bij dat onderzoek te mogen begeleiden. Ik vind dat echt een onwijze eer.

O: Oké, laten we het dan even een stapje verder brengen, als ik zo vrij mag zijn. Als ik hier nu zou overgeven, en geloof me, ik zit echt op dat randje, maar zou dat dan kunst zijn? Hoe zie jij dat, Berend-Jan? Of vind je dat een te makkelijke vraag? Zeg het gerust hè, als je het een te makkelijke vraag vindt.

B: Ik weet niet of ik die makkelijkheid erg vind; misschien breekt die makkelijkheid in haar makkelijkheid juist wel iets ongenadig open. Dus ja, ik ga antwoord geven op de vraag of jouw kots kunst kan zijn. Misschien is het dat in dat ene moment dat het in de lucht hangt. Zodra het hier de vloer raakt, is het weer wat het is. Iets waar je wat mee moet, niet iets waar je wat mee kan.

O: En als jij daar nou doorheen zou rollen?

B: Kan ik doen, heb ik natuurlijk wel eens eerder gedaan. In hoeverre dat interessant is voor een podcast, dat kan jij dan weet beter beoordelen.

O: Júist interessant, geloof me maar. Kijk, als je het ziet dan wordt het natuurlijk meteen heel erg ingevuld. Maar de geluiden die dat rollen maakt, daar kan je heel veel kanten mee op. Dat is waar mogelijkheden ontstaan, waar het spannend wordt.

B: Nou, laten we het dan maar doen. Ben wel toe aan een beetje actie, uiteindelijk ben ik toch een maker hè. Het resultaat kunnen we altijd achteraf beoordelen. Wil je dat ik het naakt doe?

O: Ik denk dat het gekraak van jouw leren jasje juist wel mooi met de drab zal contrasteren, maar dat laat ik verder over aan jouw artistieke visie. Geef me even een minuutje, als ik er twee vingers insteek dan helpt dat meestal wel.

B: Neem je tijd. Het moment dient zich aan wanneer het er klaar voor is. De luisteraar zal dat ook begrijpen.
O: De luisteraar moet dat maar begrijpen. Ze zijn het eigenlijk niet waard om dit mee te mogen maken, maar geven is wat we nu eenmaal doen. Geven, geven, geven… Letterlijk en figuurlijk als je per se dat onderscheid zou willen maken.

B: Nou, geef ons dan maar alles wat je in je hebt.

Een goed gesprek

Jurre: Zo, daar gaan we dan. Even doorbijten man.

Lennart: O, dit is echt… Jezus…

J: Focking koud hè. Ja, dat is het hele idee van een ijsbad. Ga maar gewoon zitten. Anders kom je er niet doorheen.

L: K-k-k-k-kgggggrrrr

J: Rustig doorademen, Lennart. Rustig doorademen. Stabiliseren, normaliseren, harmoniseren, zegt mijn leermeester Jappe Bruinkolk altijd. Ik ben hier, richt je maar op mij, op het gesprek.

L: W… w… wordt dit nou eigenlijk al opgenomen?

J: Ja, het hele proces komt in de podcast. Dat is het concept. Echt kicken hoor, de mensen horen jou dus gewoon een ander mens worden. Of jezelf worden, het is maar hoe je het bekijkt. En ze zien het eventueel ook, want podcasts - interessante ontwikkeling vind ik dat! - worden tegenwoordig steeds vaker bekeken. Als je dat ongemakkelijk vindt kan ik in de eindmontage wel gaan blurren. Niet dat er bij jou veel te blurren valt, maar daar komen we denk ik zo nog wel over te spreken.

J: Mmmmm

L: Maar je hebt de eerdere afleveringen van Badgasten dus niet beluisterd?
L: W.. w.. wilde er open instappen.
J: Ah, daar ben ik nou zo jaloers op, die open houding van jou. Ik zou dat dus echt never nooit niet kunnen. Ik zou echt álle afleveringen van deze podcast maniakaal verslinden. Ik zou denken: wat moet die Jurre van me, met z’n praatjes en z’n ijsbad? Is-ie helemaal gek geworden ofzo, hahahahahahaha.
L: Ik had er denk ik wel vertrouwen in ofzo?
J: Maar dat is nou zo focking interessant, dat verschil tussen ons. Ik wil dat vertrouwen dus ook. Het is echt iets waar ik aan probeer te werken, maar het is zo hardnekkig. Dat altijd maar knagende basisgevoel dat er iets niet deugt. Heb ik echt met de kleinste dingen hoor. Dat ik weer wakker word naast een of ander beeldschoon meisje, en dat ik alleen maar kan denken: sta jij er wel bij stil dat het daglicht dat al jouw heerlijke vormen accentueert, afkomstig is van een ster die as we speak aan het uitdoven is? Denkt zo’n Babette, of Claudia, of hoe zo’n kind ook maar mag heten, waarschijnlijk helemaal niet over na. En gelijk heeft ze! Wat moet je ook met zulke informatie. Het staat het leven in de weg. En leven is toch wat we uiteindelijk allemaal willen, toch Lennart. Volgens mij begint je lichaam al te stabiliseren, niet? Volgt je geest ook al een beetje?

L: Ja, het gaat denk ik nu wel.

J: Belachelijk onderscheid natuurlijk, lichaam en geest. Heel erg Westers. Maar ja, we zijn nu eenmaal Westers. Hoezeer je je ook in Boeddhisme, Zen en Tantrisme verdiept, in the end blijven we calvinistische boerenpummels. Zou hypocriet zijn dat te ontkennen.

L: Heb jij het dan nu helemaal niet koud?

J: ‘Koud’, dat is ook weer zo’n plakkertje hè. We zijn constant bezig overal plakkertjes op te plakken. ‘Dit is warm, dit is koud.’ Wat levert al dat gecategoriseer ons nou eigenlijk op? Maar ja, het proces dat jij nu doormaakt heb ik natuurlijk ook doorgemaakt. De eerste paar keren dat ik hierin stapte dacht ik dat ik doodging. Een zalig gevoel. Toen wist ik ook meteen dat ik hier meer mee moest doen. Ik wilde dat gevoel niet voor mezelf houden. Dat is dat gekke van mij hè, ik moet altijd maar alles delen. Een deler is wat ik ben.

L: Dus vandaar deze podcast?
J: Wacht, even de metertjes checken hoor. En zorgen dat er geen vocht opkomt natuurlijk, het blijft een sensitief proces. Ja, we gaan helemaal lekker hoor. Wel graag een beetje naar rechts blijven praten Lennart. Anders krijg je interferentie in de treblefrequenties met het koelsysteem. In algemeen beschaafd Nederlands: dan verstaat men er geen REET van. Maar wat was je vraag ook alweer?

L: Nou, of…

J: O ja, leuk dat je daar naar vraagt. Dit ijsbad was een impulsaankoop, na een nachtje koortsachtig internetten. Je kent het wel. Stonden die mannen de volgende dag op de stoep. Had er niet eens over nagedacht dat er in de badkamer helemaal geen plek is. Vandaar dat we nu in de keuken zitten. Heeft ook wel wat hoor, als ik m’n arm een beetje strek kan ik zo een lekker biertje pakken. Die hoeft dan niet eens koud te staan natuurlijk, je hoeft hem alleen maar even onder te dompelen. Wil jij dan een lekker biertje?

L: Nee dankje, ik drink niet meer.

J: O ja natuurlijk, daar gaat je laatste boekje over. De delerium-paradox. Heb ik echt ademloos zitten lezen. Gaan we het zo natuurlijk nog uitgebreid over hebben. Wel echt ongevoelig dat ik je dan bier aanbied zeg. Vind jij dat ook ongevoelig van mij?

L: Het maakt niet uit.

J: Nou ja, ik vind dat het juist wél uitmaakt. Ik vraag me dan gewoon heel erg af hoe mijn denken werkt. Mijn hart staat voor iedereen open, daarbij maak ik waarschijnlijk te weinig onderscheid. Zal daardoor vast ook komen dat ik bijvoorbeeld heel erg tegen discriminatie ben. Maar in dit soort situaties kan het echt verkeerd overkomen. En ik vind het ook wel goed dat de luisteraars dat ook meekrijgen en daar dan weer van leren.

L: Van mij mag je gewoon bier drinken hoor, ik heb daar geen problemen mee.

J: Nee, ik doe lekker met jou mee. Ook wel eens goed voor mij. En de middag is nog jong.

L: Oké.
J: Maar nog even over jouw geslachtsorgaan hè. Al vind ik ‘orgaan’ dan wel weer wat te gezwollen klinken. Onder normale omstandigheden mag-ie al niet echt een naam hebben, maar nu moet-ie wel echt een weg naar binnen hebben gevonden.
L: Ja, ach…

J: Niks om je voor te schamen hoor. Zelfs mijn apparaat is nu in totaal verschrompelde staat. En ik denk dat dat wel iets essentieels is dat dit bad me brengt, dat dit bad me leert: totaal egoverlies. Die maatschappelijke druk van masculiniteit, of wat masculiniteit dan ook maar mag zijn, even van je afwerpen. Dat gewicht niet meer mee te hoeven torsen. Gewoon zijn.

L: Over mannelijkheid heb ik ook een boekje geschreven.

J: Baardtranen. Ja, ik ken al jouw titels uit mijn koppie. Stukje research, vind ik belangrijk. Ook weer ademloos gelezen. Het heeft me echt aan denken gezet, dat mag je gerust weten Lennart-de-Pennart. Ik leer zoveel van jou! Daarom heb ik je natuurlijk ook uitgenodigd, om dat te mogen delen. Om jóu te mogen delen.

L: Dankje. Dat werk is uiteraard fictie, maar de protagonist heeft wel raakvlakken met mij. Ook veel te lang over zich heen laten lopen door z’n ex. Maar wij zijn nu eenmaal opgevoed met idealen van mannelijke onderdanigheid.

J: Laten we onze moeders dankbaar zijn, het heeft ook mooie dingen gebracht. Wat is nou sexiër dan een sterke vrouw?

L: Vind ik ook heel erg. Maar nu heb ik Rosetta, die oog heeft voor mijn behoeftes, voor mijn kwetsbare kant. Zij leert me heel erg mezelf te accepteren.

J: Wow! Dat is zo’n onwijs waardevol inzicht. Echt mooi dat je dat zegt. En, dat mag je gerust weten, ik ben jaloers. Dat wil ik ook.

L: Ik gun het jou ook heel erg.

J: Het lijkt me zo focking verlichtend om eens wakker te worden naast iemand die meer in mij ziet dan alleen maar mooie praatjes en een gigantische pik. Ja, ik zeg het maar zoals het is Lennart. Dit is immers míjn podcast.

L: Doe mij toch maar zo’n biertje.

J: Weet je het zeker? Want dan doe ik met je mee hoor.

L: Ja, ik ben nu immers toch een ander mens. Dit bad doet me echt goed.

J: Zei ik toch? Je keert heel erg naar de essentie. Mensen leefden vroeger ook op toendra’s. Je lichaam herkent dat oergevoel meteen, die atomen zijn zo focking flexibel. Ik heb een Koppige Kerel voor je, dat is echt een heel schalks bokje met gemberaccenten. Staat hier precies lang genoeg op het aanrecht te gisten, alsof het zo had moeten zijn. Wow. Lijkt me een onwijze eer om die eerste gisting met jou te mogen delen.

L: Het klinkt misschien gek, maar ik krijg opeens heel erg zin om hout te gaan hakken.

J: Dan doe je dat toch zo gewoon? Ik heb buiten een vuurkorfje staan, die kan wel wat blokjes gebruiken hoor. Gaan we ons daar na deze podcast aan warmen. Kunnen we eventueel ook opnemen, en aanbieden op de socials als bonusmateriaal.

L: Er is nog wel iets waar ik zin in heb, maar dat is denk ik wel écht heel gek.

J: Niks is hier gek Lennart. Dit is míjn podcast, en niks is hier te gek. Waarom niet? Omdat ik het zeg.

L: Oké, fijn dat je dat zegt. Heel fijn. Nou ja, het zit dus zo… Zou ik, ik zou… Zou ik zo even je piemel mogen aanraken? Heel kort maar hoor, gewoon voor het gevoel. Dat ik ook weet hoe het is.

J: Lennart, ik dacht dat je het nooit zou vragen. Be my guest.

ijsbad.jpg

Teststraat

Omdat ik op vakantie zou gaan, moest ik me laten testen. Voor het gegeven adres stonden twee jongens van een jaar of zestien in trainingspakken. Ik weet niet of je dat een rij kan noemen, maar ik sloot me toch maar achter ze aan.
‘Hé broer, wil jij je testen voor een event?’ vroeg de voorste.
‘Nee,’ zei ik, ‘voor een reis.’
‘Ah,’ zei de achterste, ‘die doen ze hier niet meer. Dan moet je naar… wat was het adres ook alweer?’
‘Voorste Achtergracht 113,’ hielp de voorste.
‘Dat is vreemd,’ zei ik, ‘want ik heb toch echt dit adres doorgekregen.’
‘Je bent niet de eerste,’ zei de achterste.
‘En je zal ook niet de laatste zijn,’ grijnsde de voorste moedeloos.
Ik wist niet of dat geruststellend bedoeld was, maar ik hield mijn telefoon omhoog om ze mijn mail te laten zien.
‘Waarom heb ik daar dan geen bericht over gekregen?’
‘Het systeem kan dat niet aan,’ zeiden de jongens in koor.
‘Ik ga toch even binnen informeren, want als ik nu naar de Voorste Achtergracht ga kom ik te laat.’
‘Niet naar binnen gaan,’ zei de voorste jongen, ‘dat hebben ze liever niet. Daarom staan wij hier. Ik zou maar gaan racen, dan moet je het redden. Waar sta je geparkeerd?’
‘Ik ben met de fiets,’ zei ik, ‘En ik wil toch echt even binnen navragen. Ik vind het een rare zaak.’
‘Geloof je ons niet?’ zei de achterste.
‘Is het vanwege onze huidskleur?’ zei de voorste.
‘Natuurlijk geloof ik jullie, maar ik vind het gewoon wat merkwaardig.’
Kordaat stapte ik langs hen heen. Ik vroeg me af waarom ze zo achter elkaar stonden, als ze geen rij moesten vormen.
‘Dit is de laatste die we binnen laten hoor,’ zei de voorste. Het klonk alsof hij dat vaker had gezegd.
Het meisje aan de balie scande de code in m’n mail. Er leek niets aan de hand te zijn. Toch zei ik voor de volledigheid: ‘Er staan jongens buiten, die zeggen dat ik naar een ander adres zou moeten, echt heel mal.’
‘Oh,’ keek het meisje verstoord op, ‘u komt niet voor een event?’
‘Nee,’ zei ik, ‘voor een reis. Maar ik heb dit adres gekregen, kijk maar in de mail.’
‘Ja,’ zei ze, ‘dan moet u naar de Voorste Achtergracht. Foutje in het systeem. Waar staat u geparkeerd?’
‘Ik ben met de fiets,’ zei ik, ‘ik ga dan te laat komen. Ik vind dit toch echt merkwaardig.’
‘Ik geef ze wel even een seintje dat u wat later bent.’
‘Oké, en wat was het adres ook alweer?’
‘Voorste Achtergracht 113.’
‘Ja,’ zei de voorste jongen, die zijn hoofd door de ingang had gestoken, ‘dat zei ik toch. Geloof je me nu?’
‘Ik geloofde je wel,’ zei ik, ‘ik vind het alleen wat merkwaardig.’
‘Ik vind het merkwaardig dat er zo weinig vertrouwen is in deze maatschappij,’ zei hij.
‘Het menselijk contact verdwijnt waar je bijstaat,’ zei de ander.
‘Ik… ik moet racen.’
‘Ja, ik zou maar opschieten als ik jou was,’ hoorde ik achter me.

Zonder mijn blik van Google Maps te houden, kwam ik driemaal bijna onder een auto terecht. Het laatste stuk van de route bestond uit bouwplaten over opengebroken straten, deze leidden naar een statig pakhuis. Ik checkte het een paar keer, dit leek toch echt het adres te zijn. Toen zag ik op de muur een piepklein pijltje, met daaronder ‘Teststraat’. Ik drukte op de intercom en de deur ging traag open. Binnen scheen een vreemde verlichting, waardoor ik nauwelijks de pijltjes aan de muren kon ontwaren. Ik moest twee trappen op, daarna een lange gang door, toen nog een trap omhoog en daar kwam ik uit op een massieve eikenhouten deur met een papiertje erop. Met sierlijke letters stond er ‘kloppen graag’ geschreven. Dus deed ik dat maar.
Enige tijd stond ik daar. Ik wilde me net omdraaien toen een gebocheld mannetje opendeed. Hij had een laboratoriumjas aan die ooit wit moest zijn geweest.
‘Zo jongeman,’ zei hij, ‘kom jij lekker een testje doen?’
‘Ja,’ zei ik, ‘een kwartier geleden had ik een afspraak op een andere locatie, maar ik werd hier naartoe gestuurd.’
‘Geeft helemaal niks, geeft helemaal niks. Maar je klinkt wat buiten adem, dat lijkt me geen goed teken. Wil je dan misschien een kopje thee?’
‘Nee dank u,’ zei ik, ‘een test is voldoende. Wilt u mijn barcode niet scannen?’
‘Codes interesseren me geen sikkepit,’ zei de man, ‘ik zie dat ik jou vertrouwen kan, daar heb ik oog voor. Ik zal eens kijken wat ik in huis heb. Ben je al gevaccineerd?’
‘Ja, voor de helft.’
‘Welke helft?’
‘Ik heb één van mijn twee vaccins gehad, een paar weken geleden. En overmorgen ga ik op reis, vandaar dat ik getest moet worden.’
‘Zo zo, op reis. Dat doet maar. Vind je het hier dan niet leuk genoeg?’
Ik wist niet zo goed wat ik zeggen moest. Nooit had ik zo verlangd naar een stok in m’n neus, maar dit leek nog wel even te kunnen duren. Gelukkig leek de man geen antwoord af te wachten, hij bestudeerde de inhoud van een lange la.
‘Ik heb iets nieuws voor je, een primeur,’ zei hij. ‘Maar ik moet even weten in welke arm je geprikt bent. Links of rechts?’
‘Links, geloof ik,’ zei ik. ‘Doet dat er dan toe?’
‘Natuurlijk doet dat ertoe,’ zei de man. ‘Álles doet ertoe.’
Hij trok een andere la open.
‘Ik heb hier nog wat wel wat leuks voor je, jongen. Iets nieuws. Een primeurtje. Lijkt het je niet wat om een heuse pionier te zijn?’
‘Nou, als ik er maar mee op reis kan,’ zei ik.
‘Precies,’ zei de man, ‘zo klaar als een klontje. Jij bent een reiziger, een avonturier. Deze nieuwe test heb ik zelf ontwikkeld, het verkeert nog in een experimentele fase. Maar ja, het is dan ook een test.’
‘Nou, ik weet niet of dat dan zo’n goed idee is,’ zei ik.
‘Natuurlijk is dat een goed idee,’ zei de man, ‘jij zal hier heel veel mensen een dienst mee bewijzen. Maar als je het niet vertrouwt, wil ik best Hugo even voor je bellen.’
‘Hugo?’ zei ik.
‘Hugo, ja. Die man heeft het aardig druk, neem dat maar van mij aan, maar als ik hem bel neemt hij meteen op. Zo is hij wel hoor.’
‘Ah,’ zei ik, ‘dat is mooi. Maar hoe werkt die nieuwe test?’
‘Zie je: toch die nieuwsgierigheid. Dacht ik het niet. De nieuwe test is met het gebruikelijke stokje, maar dan via de gehoorgang. Wat weinig mensen weten is dat het maar verwaarloosbare deeltjes van het virus zijn die zich in de keel ophouden. Nee, je oortjes, dáár willen ze wezen. Nog effectiever zou zijn via de poeperd, maar daar werk ik nog aan. Hele nachten breng ik hier door, je ziet het vast aan de zakken onder m’n ogen. Ik ben minder oud dan je zou denken hoor.’
‘Is dit het?’ zei ik afwezig, starend naar een pot die de man op tafel had gezet.
‘Nee, dat is rozenbotteljam. Het moet nog een poosje fermenteren, maar begint al aardig op smaak te komen. Wil je een likkie?’
‘Nee, dank u,’ zei ik.
‘Zal ik Hugo dan bellen? Hij zal trots op je zijn, hoor. Eindelijk iemand die niet aan het klagen en aan het mieren is, maar zich opwerpt om veranderingen te brengen. Zal hem echt goed doen om dat te horen. Hij heeft het ook niet makkelijk gehad hè.’
‘Nee, dat is niet nodig. Ik wil gewoon op reis kunnen. Doe dat stokje dan maar in m’n oor.’
‘Prachtig,’ zei de man. ‘Gewoon doorpakken. Daar houd ik van.’
Hij viste een katoenen zakdoek uit z’n broekzak.
‘Maak hier je oor maar mee schoon. Je linker hè, want je bent rechts gevaccineerd. Balans is de sleutel. Ga ik even het stokkie op maat knippen.’

Toen ik met een suizend gevoel in mijn hoofd buiten kwam, zag ik dat het donker begon te worden. Het had wat voeten in de aarde gehad, maar ik had dan maar mooi m’n test gedaan. Nog even wachten op mijn QR-code en dan was ik helemaal klaar om te gaan. Ach, vakantie, wat was ik daar toch aan toe.

lab.jpg

Bijna kerstvakantie

Nog vier nachtjes slapen en dan begint de kerstvakantie. De stress slaat me om het hart als ik er alleen maar aan denk. Dankzij corona zijn de sociale verplichtingen dit jaar weliswaar tot een minimum beperkt, maar daarvoor in de plaats komt zo’n morele druk tot ontspanning dat elke verspilde minuut als diefstal van de eigen zielenheil voelt. Ik ben het aan mezelf verplicht het beste uit die vrije tijd te halen. Natuurlijk moet er ruimte zijn om met een zak kerstkransjes op de bank langs datingshows te zappen, maar daarnaast is zo’n zee van tijd natuurlijk ook een uitstekende gelegenheid mij nou eens in de Grote Russen te verdiepen en de elektrische piano die in de gangkast stof staat te happen eindelijk fatsoenlijk in gebruik te nemen. Ik moet zowel oppervlakkig ontspannen als esthetisch ervaren, het ene overdag en het ander ’s avonds, of omgekeerd juist, voor de afwisseling. Daarnaast moet ik me ook kunnen vervelen als een kind en zo tot briljante inzichten komen, want als je dat niet in de vakantie doet wanneer moet je het dan doen. Dit alles afgewisseld door katers die in aperitiefjes overlopen en ommetjes maken door de buurt, waarmee de buurt weer met heel andere ogen bekeken wordt, want dat is wat ommetjes in de vakantie met je buurt doen. En het is natuurlijk niet zomaar vakantie, het is kerstvakantie, het jaar wordt afgesloten en daarom dient er ook nog gereflecteerd te worden. Er moeten lijstjes gemaakt worden van beste boeken, films, muziek, radioreclames, nieuwe scheldwoorden en appelbeignets. En natuurlijk moeten de lijstjes van anderen met de meest zorgvuldige onderbouwing bekritiseerd worden.  Om dit goed te kunnen doen, heb ik dan nog wel een aardige stapeltje scheldwoorden, boeken, films en muziek in te halen. Sommige films kunnen ook wel gerust met het geluid uit bekeken worden, zodat ik tegelijk naar gemiste muziek kan luisteren. Met een paar te vergelijken appelbeignets op schoot erbij, kan er zo toch het nodige gecombineerd worden. Er moeten natuurlijk sowieso schema’s komen, duidelijke dagindelingen, om al deze activiteiten behapbaar te maken. Anders zou ik nog stress krijgen en dat is natuurlijk niet de bedoeling in de vakantie. Haha, het idee alleen al. En natuurlijk moet er ook in bredere maatschappelijk-filosofische zin gereflecteerd worden. Het was me immers het jaartje wel, dat 2020. Misschien moet ik een conference schrijven en opnemen, dat kan toch bijzonder interessant zijn voor het nageslacht, eigenlijk ben ik het aan ze verplicht. Of gewoon een simpel essay, mag best puntsgewijs, voor mijn part een smakelijke mindmap. En er moet natuurlijk ook vooruitgeblikt worden, want wat ons allemaal in 2021 te wachten staat zal toch ook niet mals zijn. Deze roaring twenties zijn nog maar net begonnen en zullen wel de geschiedenisboekjes ingaan als een periode waar je maar net bij moet zijn geweest. En laten wij er nou net bij zijn! Zal je ook net zien. Zo’n kans mag je toch niet laten lopen. En dan moet ik verdomme nog een boek schrijven ook. Want ja, helemaal vakantie heeft een schrijver natuurlijk nooit. Mijn andere werkzaamheden gaan alleen even met winterslaap, zodat mijn ware aard mag ontwaken uit de dagelijkse sleur van het kapitalistisch systeem en datgene te doen waarvoor ik hier op aarde ben neergezet. Dat eeuwige boek, die moeilijke tweede, waar ik in de bijna vijf jaar dat ik er nu aan sleutel al tientallen keren opnieuw aan begonnen ben. Natuurlijk, al dat weggegooide werk was noodzakelijk om tot het briljante einderesultaat te komen dat er uiteindelijk komen zal, dat zal deze kerstvakantie dan toch ook eindelijk bewijzen. O, en bordspelletjes. Laten we de bordspelletjes niet vergeten. Het hele jaar door hebben we gezegd dat we met de kerstvakantie eindelijk die tientallen bordspelletjes in gebruik gaan nemen die we hebben gekregen omdat we niet wisten wat we moesten vragen en toen bedachten dat we helemaal geen bordspelletjes hebben en dat toch wel een erg ongezellig idee vonden. Al die onuitgepakte bordspelletjes hebben natuurlijk op deze kerstvakantie liggen te wachten, daar kunnen we echt niet meer omheen. En de plintjes. Eindelijk een gelegenheid om de plintjes te leggen, wat zal dat lekker voelen. Alsof we na twee jaar eindelijk écht hier wonen. Eigenlijk ontbreekt dan alleen nog maar een welkomstmat, kopen we die toch ook meteen even. Zo eentje met zo’n hele gekke tekst, waar inbrekers zo lang over moeten nadenken dat hen vervolgens de lust om iets mee te nemen helemaal vergaat. Lachen, joh. En dan meteen maar even de berging uitmesten. Kan prima in een ochtendje. Hup, even die doos met racistische prentenboeken naar de kringloop. Meteen een geinig fietstochtje, als ik via het park ga pak ik gelijk een stukkie natuur mee. En laat ik niet vergeten dat mijn dochter vast wat vriendjes te logeren krijgt, want dat hoort natuurlijk ook bij de vakantie. Die blijven dan veel te laat wakker met cola en chips en alles wat normaal helemaal niet mag en dat nu wel mag omdat het toch immers kerstvakantie is. Misschien laat ik ze wel midden in een film schrikken met een kerstmuts op, met van die belletjes, vindt mijn dochter natuurlijk hartstikke gênant. En dan natuurlijk onder het genot van zelfgestookte glühwein lekker knus mijn administratie bijwerken. Al is het maar van 2016, dat is toch een mooi begin. De rest komt dan wel met de krokusvakantie. Gaat sowieso wel een mooie week worden hoor, de krokusvakantie. Tegen die tijd kan ik vast en zeker een begin maken aan mijn derde boek. Wordt weer compleet anders dan alles wat ik hiervoor geschreven heb: heel erotisch maar ook heel politiek, en vooral uiterst subtiel de tijdgeest vangend. Ik ben dan ook een compleet ander mens, want achtentwintig kilo afgevallen. Maar goed, nu eerst dus de kerstvakantie. De lichtjes hangen al, met de rest moet het dan ook wel goedkomen. En je moet natuurlijk ook niet te veel willen en plannen, er moet altijd ruimte overblijven om maar gewoon lekker te zien en te zijn. Terwijl ik naar de koffieautomaat op de derde verdieping loop, omdat die iets beter schijnt te zijn dan die op de tweede, denk ik na over de simpele verplichtingen die de komende uren met zich meebrengen en de onmetelijke vrijheid die daarin verborgen gaat. Ik moet ervan genieten nu het nog kan.

*

Naschrift 1: Het bovenstaande schreef ik op maandag 14 december tussen 8.30 en 9.15. Rond 10u begonnen de lockdowngeruchten tot de docentenkamer door te dringen. Mijn tekst voelde meteen achterhaald. Terwijl het toch eigenlijk geen al te groot verschil zou moeten maken: als de vorige lockdown mij iets geleerd heeft, is het wel dat thuiswerken – zeker met een thuislerend kind erbij – vele malen verder van vakantie afstaat dan werken buiten de deur. En toch, en toch…. Als ik een hele maand thuis rondloop, kunnen die plintjes gerust tussen twee zoom-meetings door ingepland worden. Een kansloze gedachte die enigszins de druk van de kerstvakantieketel haalt. 

 

Naschrift 2: Voor wie zich afvraagt waarom ik op maandagochtend in een docentenkamer een stukje voor m’n site zit te tikken en of dat eigenlijk wel werk genoemd mag worden: dat vraag ik mij ook ernstig af. Maar ik schijn een belangrijke functie te vervullen. Ik loop op deze school rond om klassen op te vangen waarvan de docent in quarantaine moet. Soms met vakken waar ik nooit van gehoord heb; elke dag is weer een nieuw avontuur. Maar de meeste tijd breng ik in de docentenkamer door en vergelijk ik de koffie van de tweede met die van de derde verdieping. Iedereen zegt wel dat die van de derde beter is, maar die van de tweede heeft toch ook een bepaalde charme. Hoe de komende tijd er voor mij uit zal zien is nu wel ongewis. Misschien kan ik mezelf op afstand vervangen. Ik ben benieuwd of ze het verschil zullen merken.

koffie.jpg

Bel-me-wel-register

Toen Remco mij belde, was ik net de was op aan het vouwen.
‘Goedemiddag, u spreekt met Remco van het NCMWPO. Bel ik gelegen?’
‘Dat ligt er maar net aan waarvoor u belt,’ sprak ik gevat.
‘Wel, meneer van Royen, ik zie hier staan dat u de laatste tijd veel lastig gevallen wordt door energieleveranciers die u een nieuw contract aan proberen te smeren. Klopt dat?’
‘Ja, ze weten me steeds te vinden. Terwijl ik toch dacht in het belmenietregister te staan.’
Hier moest Remco om grinniken.
‘Het belmenietregister. Heb je even? Nee, dat is me toch een wassen neus. Daar kunnen wij van het NCMWPO ons nou behoorlijk kwaad om maken. En dat is precies de reden dat ik bel.’
Remco klonk alsof hij op een articulatiecursus had gezeten, elke medeklinker werd met de grootste precisie afgevuurd.
‘Het werkt dus niet, dat belmenietregister?’
‘Meneer van Royen, u bent het levende bewijs dat het belmenietregister schijnpolitiek is. Altijd geweest ook. Anders hingen we nu niet met elkaar aan de lijn.’
‘Ja, daar zegt u me wat.’
‘Zeg maar ‘jij’ hoor. Ik ben gewoon Remco. Zie mij maar als een betrokken vriend. Of een goede kennis, dat mag ook. Ik wil graag dingen rechtzetten. De Robin Hood van de belmenietregisters, zo noemen ze me ook wel eens. Vind ik dan weer wat overdreven. Iemand moet het toch doen hè. Anders blijft u maar gebeld worden. Alsof u niets beters te doen hebt.’
Ik keek naar de stapel was voor me en mompelde instemmend.
‘Kijk, ik moet nu enkele handelingen verrichten en om die handelingen te verrichten moet ik uw gegevens checken,’ vervolgde Remco opeens zeer kordaat. ‘Volgens mijn administratie hebt u een eigen bedrijf. Hoe lopen de zaakjes, als ik zo vrij mag zijn?’
‘Ik mag niet klagen,’ zei ik en ik bedacht dat ik mijn urenregistratie weer eens bij moest werken. Nou ja, na het was opvouwen had ik toch niets op het programma staan. Al moesten er wel nog boodschappen gedaan worden. Dan kon er onderweg ook nog wel wat glas weggebracht worden. En misschien was het wel een goed idee om dan meteen die zak met oude kinderkleren bij de kringloop langs te brengen. Die stond toch ook al zeker een half jaar op de gang.
‘Dit zijn natuurlijk rare tijden,’ zei Remco. Er klonk iets troostrijks in zijn stem, alsof hij er een arm mee over m’n schouder wilde slaan. ‘Deze tijden zijn niet representatief, ze zijn een uitzondering. Maar we moeten ons natuurlijk wel afvragen hoe lang een uitzondering nog een uitzondering genoemd mag worden. Helemaal normaal zal het voor mij nooit voelen, dat mag u gerust weten.’
‘Zeg ‘jij’ ook maar ‘jij’ hoor,’ zei ik plichtmatig.
‘Ah, ik dacht dat je het nooit zou zeggen,’ zei Remco. ‘Heerlijk om even op hetzelfde niveau te babbelen. Van man tot man. Want uiteindelijk willen we toch hetzelfde hè. Met rust gelaten worden. Door energieleveranciers en al die andere charlatans.’ Hij sprak het woord ‘charlatans’ uit, alsof het zo’n lekker zuur snoepje was. ‘En dat is in feite zo gepiept. Met een drukje op een knopje. Gaan we zo lekker even doen, op dat knoppie drukken. Maar eerst moet ik dus even wat gegevens doorlopen. Jij woont op de Oudeschans?’
‘Nee, daar heb ik wel ooit gewoond,’ zei ik, ‘maar dat is al zeker zes jaar geleden. Ik ben sindsdien drie keer verhuisd.’
‘O’, zei Remco geschrokken, ‘dat betekent dat de gegevens niet helemaal op orde zijn. Wel mooi dat we daar nu achterkomen zeg. Prijs jezelf maar een bofkont dat ik jou nu aan het lijntje heb.’
‘Wat is het probleem dan?’
‘Ja, dat heeft te maken met een hele rare regel die de gemeente onlangs heeft aangenomen. Wij gaan daar niet over hè. Het NCMWPO probeert er juist alles aan te doen de mensen op tijd te waarschuwen. Jezus Kasper, ik neem even een slok water, als je het goed vindt hoor. Op een dag als vandaag weet ik weer precies waarom ik het werk doe wat ik doe.’
‘Ja natuurlijk,’ zei ik, terwijl ik de koelkast opende, ‘neem maar een slok water. Ik schenk mezelf een Rivella in.’ Ik verwachtte een slokje te horen aan de andere kant van de lijn, maar Remco ging haastig verder met z’n verhaal. De Rivellafles liet ik onaangeroerd op het aanrecht staan.
‘Kijk Kasper, we weten allemaal dat Amsterdam gebouwd is op palen hè. Hoef ik jou niet te vertellen.’
‘Ja, ik geloof dat we dat allemaal wel weten.’
‘Wat veel mensen dan weer níet weten,’ vervolgde Remco zijn betoog, ‘is dat al die palen genummerd zijn. En die nummers zijn weer gekoppeld aan huishoudens en daarmee ook aan je DigiD. Elke keer dat jij verhuist, verplaats je dus eigenlijk een paal. Op die manier wordt de stad een warboel, dat snap je. Toekomstige generaties gaan hun weg dan niet meer vinden.’
‘Maar Remco, ik heb mijn verhuizingen altijd netjes doorgegeven hoor. Ik sta voor de gemeente op mijn huidige adres ingeschreven.’
‘En daar komt dus die nieuwe regel om de hoek kijken,’ zei Remco opgetogen, alsof we nu waren aangekomen bij het punt waar alles om draaide. ‘Want de gemeente begrijpt ook wel dat ze op deze manier voor paal staan, no pun intended. Gelukkig is het NCMWPO er om de mensen in te lichten. Want dat wordt in de gauwigheid nog wel eens vergeten, de mensen inlichten. En voor je het weet moet jij een boete van vijftienduizend euro ophoesten. Dat willen we toch niet hebben?’
‘Nee,’ zei ik, ‘dat willen we niet hebben inderdaad. Maar wat moet ik doen dan?’
‘Kasper, jij hoeft helemaal niks te doen. Daar heb je Remco voor. Het enige is dat we je energiecontract even gaan overzetten. Tijdelijk hoor, na anderhalve maand kan jij lekker terug naar de leverancier waar je voor gekozen hebt. Want daar heb jij niet voor niets voor gekozen natuurlijk. Daar heb jij een weloverwogen afweging voor gemaakt. Het is slechts een administratieve lifehack, om een hoop narigheid te voorkomen. En met die irritante telefoontjes houdt het dan ook meteen op. Twee vliegen in een klap, zou ik zo willen zeggen.’
‘Is het echt zo eenvoudig?’ sprak ik verwonderd.
‘Soms zijn de ingewikkeldste dingen het simpelst. Was het niet Churchill die dat zei? Het enige dat jij hoeft te doen is mij toestemming geven op het knopje te drukken. Dan wordt de rest vanzelf in gang gezet.’
Er was nog een hoop was op te vouwen, maar dit voelde nu al als mijn nuttigste dag in tijden. Ik moest er niet aan denken hoe mijn leven gelopen zou zijn, als Remco mij vandaag niet gebeld had.

Haken (en ogen)

Mijn toetsenbord was zo vies geworden, dat enkele toetsen dienst begonnen te weigeren. Het ging om de één, het uitroepteken (niet zo gek, daar die met de één een knopje deelt) en de even hiervoor door mij gebruikte haakjes. Nu gebruik ik die haakjes redelijk vaak (misschien zou ik daar eens mee moeten minderen) en zo’n uitroepteken is zo nu en dan toch ook wel even lekker! Maar ik vond dat ik niet moest klagen. De ‘1’ schreef ik toch al doorgaans uit (als ‘één’ dus), alleen bij wachtwoorden waar je cijfers in moet gebruiken (dat moet best vaak) werd dat wel lastig. Zonder uitroeptekens kon ik wel even prima leven! Maar aan mijn haakjes bleef ik toch wel erg gehecht. Volgens mijn vriendin (die verstand van zulke zaken (en van nog veel meer soorten zaken) heeft) moest ik het toetsenbord schoonmaken en ze zei dat ik daarvoor ‘perslucht’ diende te gebruiken (wat ik een nogal goor woord vind, zeker voor een reinigingsmiddel). Toch bestelde ik maar een bus van dat spul. Inmiddels had ik echter een feilloze methode uitgevonden om altijd aan mijn trouwe haakjes te raken (een methode die al gauw zo vertrouwd voelde, dat ik het bestaan van andere mogelijkheden vergat). Het werkt als volgt: ik open mijn internetbrowser, ga naar (de zoekmachine) Google, toets daarin ‘haakje openen’ en bij de resultaten kies ik een haakje naar keuze om te copy-pasten, die ik dan via ‘plakken en stijl aanpassen’ in mijn document zet (zie Figuur 1). Vervolgens volg ik hetzelfde proces voor haakje sluiten. Toen mijn vriendin me hierop betrapte, lachte ze me uit (terwijl ze het stiekem vast reuze ingenieus van me vond). ‘Dit noemen ze nu een lifehack,’ sprak ik trots, maar daar werd niet op gereageerd. Inmiddels is de perslucht binnen en dat spul werkt inderdaad als een tierelier (mijn haakjes doen het dus weer, evenals alle andere toetsen)! Nu moet ik alleen bedenken wat ik in godsnaam aanmoet met alle tijd die ik opeens over heb. Het leven is een kwestie van je steeds weer aan (nieuwe) omstandigheden aanpassen, toch geloof ik dat werkelijk geluk altijd binnen handbereik ligt!

Figuur 1.

Schermafbeelding 2020-08-22 om 10.16.27.png

Een teen in de oceaan

Ik had een kamer gereserveerd met ‘ocean view’, maar bij zoiets moet altijd nog maar blijken hoe dat in de praktijk uitpakt. Als om de spanning te verhogen, had het hotel de ruimte met maar liefst drie lagen zonwering aardeduister gemaakt. Eerst waren er de vuistdikke gordijnen, daarachter bleek zijdezacht vitrage te hangen en daar weer achter was het kozijn hermetisch afgesloten met een glanzend zwart rolluik. Op de tast vonden we een knop die dit luik in beweging zou moeten zetten. Normaal gaat mijn dochter over de knoppen, maar aangezien ik de kamer en dus ook het uitzicht betaald had, wist ik haar ervan te overtuigen dat deze eer toch echt aan mij was. Terwijl traag het mechaniek in werking kwam, zag ik voor me hoe ons zo een stenen muur getoond zou worden. Daar stond dan een oceaan op gegraffitied, met een zakkend zonnetje dat per spreekballon ‘got you!’ riep. Maar terwijl de kamer gehuld werd in een hypnotiserende schittering van water zo uitgestrekt als de hemel erboven, daalde het besef in mij neer dat je in het leven soms op meer getrakteerd wordt dan je had durven hopen of kunnen voorstellen. Met toegeknepen ogen staarde ik de eindeloosheid in. Annika verkende de rest van onze kamer. Het koelkastje en de ventilator met vijf standen vond zij minstens zo spectaculair als het uitzicht. 

Over een paar dagen zouden we verder reizen naar een vriend, die enige jaren geleden naar dit land was geëmigreerd. In zijn grote tuin zou ik boeken lezen en biertjes drinken en Annika met zijn zoontjes spelen. Annika’s moeder, stiefvader en broertje zouden zich vervolgens aan ons gezelschap voegen. Maar nu waren wij met z’n tweeën. Met z’n tweeën en met de oceaan. Wie mij kent weet dat ik geen waterrat ben (en wie dat nog wist, kan daar in dit boek meer over lezen), maar uiteraard zou ik ook een teen in die oceaan steken. Geen plichtmatige teen, maar een teen die er daadwerkelijk naar verlangde.

Het leven bleek overzichtelijk hier. Behalve de oceaan en het schelpige strand, was er de rustieke haven met haar vele visrestaurants, de ijssalon die we na ons eerste bezoek tot de beste van het westelijk halfrond zouden bestempelen en de andere ijssalons die we uit medelijden zouden overwegen toch ook maar een kans te geven. En dan was er het springkussen waarop een afgetrainde kerel met diepgebruind ontbloot bovenlijf kinderen in een tuigje bevestigde, om ze tot ijzingwekkende saltohoogtes te torpederen. Die jongen had het er maar druk mee; hij moest steeds vier exemplaren afwisselend in de lucht zien te houden. Natuurlijk wilde Annika daar een van zijn. Zenuwachtig lachend van de dieptevrees speelde ik de rol van trotse vader en filmde ik haar acrobatische toeren. Daarna liepen we verder naar het strand.

Annika kwam af en toe langs om mij bijzondere schelpen en krabbenpoten te laten zien en verdween dan weer het water in. Ik probeerde een boek te lezen, maar mijn aandacht werd steeds afgeleid door de mensen om me heen. Voorzichtig uitgelaten, zo zou ik de badgasten om mij heen beschrijven. Er heerste duidelijk een besef dat ons plezier hier niet vanzelfsprekend was en slechts nauwlettend werd toegestaan. Of was dat projectie van mijn eigen dubbele gevoelens? Hadden we in deze duistere tijden niet eigenlijk thuis moeten blijven? Wij leken de enige buitenlandse toeristen hier te zijn. Dat zou me vrolijk moeten stemmen, maar ik voelde me misplaatst. Alsof ik een tijdreiziger was, die zich niet goed ingelezen had over het tijdperk waar hij naar gestuurd werd. Een gezette vrouw zonde topless met een mondkapje op.

Toen ik zei dat ik met haar mee het water in ging, keek Annika verbaasd.
‘Ik kan toch moeilijk de hele tijd op die oceaan uitkijken en er niet een teen in steken,’ legde ik haar uit. ‘Het is toch maar mooi de oceaan,’ voegde ik daar aan toe, om eventuele misverstanden uit de weg te ruimen. ‘We hebben het hier niet over een zeetje hè.’

Ik volgde mijn dochter. Zij had het water betreden, ik was er nog een paar passen van verwijderd. Er lagen wel erg veel steentjes en schelpjes hier, maar wie de oceaan wil voelen moet enige pijn op de koop toe nemen. Toen kwam er een kereltje op ons afgelopen, met een tred alsof hij ons al een tijdje bestudeerd had en nu toch echt in moest grijpen, al had hij zo gehoopt dat het niet zover zou hoeven komen. Hij had wel wat van het Michelinmannetje, maar waar het Michelinmannetje steevast stompzinnig lacht, had dit figuur een blik van grote bezorgdheid op zijn gezicht. Dat we geen gemeenschappelijke taal spraken bleek al snel, maar over zijn gebaren kon weinig misverstand bestaan. Het was gevaarlijk om met blote voeten dit water te betreden. Ik gebaarde een samenvatting van zijn gebaren, om aan te geven dat ik het begrepen had. 
‘Sorry schat,’ zei ik tegen Annika. ‘Ik had sandalen moeten meenemen.’ En ik liep terug naar onze handdoeken, haar in het gevaarlijke water achterlatend.

Natuurlijk zou mijn teen nog wel een kans krijgen. De komende dagen bleven we omgeven door dit water. Al zou ik waarschijnlijk wel minder onbevangen de oceaan inlopen, wetende dat ik elk moment op iets scherps kon stappen om vervolgens dood te bloeden. Ook vroeg ik me af of het Michelinmannetje alleen opereerde, of dat hij onderdeel was van een team. Van een typische strandwacht had hij toch weinig weg, maar in hoeverre dat beeld gevormd was door tv-series en dergelijke wist ik ook niet. Misschien waren de meeste strandwachten wel zo, dik en nerveus. En selectief bovendien, dat was waar Annika vooral over viel. Want waarom had hij alleen mij aangesproken? Iedereen liep hier op blote voeten, zo toonde ze met gespreide armen. Haar rechtvaardigheidsgevoel is altijd vele malen groter dan het mijne geweest. Ik leg me er gauw bij neer dat het leven nu eenmaal van willekeur aan elkaar hangt. En misschien was het wel geen strandwacht, maar een betrokken burger. Ieder geval iemand die inzag dat de oceaan en ik onder geen beding met elkaar in contact mochten komen, omdat anders de harmonie van het ganse universum op het spel kon komen te staan. 

De volgende dag was het Michelinmannetje in mijn hoofd al verworden tot een anekdote, een maf moment dat verder van geen enkel wezenlijk belang was. Natuurlijk staarde ik het strand af, maar hij was nergens te bekennen en ook niemand anders die hier de zaken in de gaten leek te houden. Ik zou zo direct doodleuk het water inlopen zoals al die andere mensen hier. Ik was niet anders dan hen en als ik dat wel was, was dat niet aan mij af te zien. Ik volgde Annika nogmaals, me ditmaal iets bewuster van al die scherpe steentjes onder m’n voeten. Misschien liep ik daardoor wat trager. Sandalen waren inderdaad geen overbodige luxe geweest. Anderzijds, zoals Annika had aangekaart, droeg nagenoeg niemand die dingen hier. Zij was inmiddels in het water en keek verveeld waar ik bleef. Ik wilde mijn pas versnellen, maar daar kwam hij druk gebarend weer aan. Alsof hij, zodra ik bijna bij het water was, uit het niks materialiseerde.

Met ‘oooo’ en ‘aaaa’, deed ik alsof ik zijn gebaren nu pas écht begreep en het dus niet zo was, dat ik zomaar zijn eerdere waarschuwing in de wind had willen slaan. Annika kwam op ons afgelopen. 
‘Vraag dan waarom de andere mensen wel mogen?’ beet ze me toe. 
‘Laat maar, lieverd,’ fluisterde ik gemoedelijk. Het mannetje liep alweer weg, zijn taak leek volbracht. Annika rende achter hem aan. Ik probeerde haar tegen te houden, maar de schelpjes waren echt heel scherp.
‘Ekskoesj mie, monsjeur’, riep ze een paar keer. Het Michelinmannetje draaide zich om, met een blik alsof hij zich opeens herinnerde jaren geleden het gas ergens aan te hebben laten staan. Ze wees naar haar voeten en naar de mensen om ons heen. Het Michelinmannetje keek over haar heen naar mij. Er sprak een enorme droevenis uit zijn blik, alsof alles wat hij deed altijd tevergeefs zou zijn en ik dat wel zou begrijpen. Was dat het? Wilde hij me aanspreken, omdat hij dacht dat ik een van de weinigen was die hem begreep en daarom naar hem zou luisteren? Misschien wel de enige? Ik grijnsde met mijn handen in de lucht, alsof ik wilde zeggen ‘ach, die kinderen hè.’

‘Hij is hier écht niet,’ zei Annika later die middag en de volgende dag een paar keer, zoals ik dat vroeger regelmatig tegen haar gezegd had nadat ik zeer uitgebreid de ruimte onder haar bed had afgespeurd naar mogelijke monsters.
‘Het was toeval die twee keer,’ ging ze verder, ‘driemaal is scheepsrecht. En als hij weer komt, moet je je er lekker niks van aantrekken. Want het slaat toch nergens op dat jij niet het water in mag.’
Ze had gelijk natuurlijk, maar toch, maar toch. Sloeg het echt nergens op? Of begreep het Michelinmannetje als geen ander hoe belangrijk zijn taak was, de taak om mij uit het water te houden? Die droeve blik van herkenning bleef op mijn netvlies gebrand. Had hij misschien net als ik nooit zijn zwemdiploma gehaald en nam hij daarom zijn taak als strandwacht zo serieus? Wilde hij voorkomen mensen dat mensen gered zouden moeten worden, omdat hij zelf het water niet in kon? Was het mijn lot om ook strandwacht te worden?

Ik zette het oceaangebeuren uit mijn hoofd. Hoe Annika ook bleef benadrukken dat ik het een derde kans moest geven, ik berustte in mijn lot dat het uitzicht een uitzicht zou blijven. En dat was toch ook al bepaald niet mis.

Annika had haar vakantiegeld besteed in een winkeltje dat speciaal voor dat doel in dit oord leek te zijn neergezet: bakken vol haarbanden en dagboeken. Waarom zij zoveel dagboeken nodig heeft, heb ik nooit begrepen. Ik heb haar haast nooit in een ervan zien schrijven. Maar er is wel meer dat ik niet begrijp en moet toegeven dat de stoffen omslagen in de vorm van flamingo’s en eenhoorns aangenaam aanvoelen. Ze hield een paar euro’s over en op de dag van ons vertrek, besloot ze na enig beraad deze uit te geven aan een tweede ronde op het springkussen. Ik zei dat dat als een prima plan klonk, maar dat zij het dan wel zelf zou moeten regelen. Mijn taak als trotse vader had ik de eerste keer al verricht. Ik zou op een bankje bij het strand voor de laatste maal het uitzicht in mij opnemen en wachten tot ze terug was. Daarna moesten we terug naar ons hotel om onze bagage op te halen en vervolgens naar de vermaarde ijssalon alwaar we met mijn geëmigreerde vriend hadden afgesproken. Hij had aangeboden ons een lift te geven. Met een uurtje zouden we bij zijn boerderij zijn, die niet op de oceaan maar op een kerkhof uitkeek. Ik was vaker bij hem geweest en dan wees hij regelmatig trots naar dat uitzicht en verzuchtte dan ontroerd: ‘ik hoef hier echt nooit meer weg.’

Ze was zeker twintig minuten weggeweest, toen ik haar in woedende tranen op me af zag komen lopen. Het was duidelijk, er was haar een groot onrecht aangedaan. Ze vertelde dat ze heel lang had staan wachten en de meneer toen had gezegd dat ze de volgende was, maar toch een ander kind voor had laten gaan. Ik overwoog te zeggen dat ze het dan maar uit haar hoofd moest zetten, dat die dingen soms zo lopen en dat daar niets aan is te doen. Maar nee, of het nou mindful of fatalistisch genoemd moet worden, deze levenshouding zou ik niet op haar over laten slaan. Zij had het voor mij opgenomen en nu moest ik dat voor haar doen. 

Met haar hand in de mijne stapte ik met een zo recht mogelijke rug op de springkussenman af. We zouden wel eens zien wat hier godverdoppie aan de hand was. Een kind aan het lijntje houden, in deze verzengende zon nog wel, hoe durfde hij. Goddank bleek ik mijn mond niet eens open te hoeven doen. Mijn aanwezigheid was genoeg, want zodra de gebruinde torso ons zag begon hij in z’n beste Engels uit te leggen dat er sprake van een misverstand was geweest. Een ander kind was ook toegezegd de volgende te zijn, maar deze leek te zijn verdwenen en was toen opeens weer teruggekomen. Hij keek me gespannen aan. Ik zei dat ik het begreep, maar ik deed mijn best daar zo zo min mogelijk begripvol bij te kijken. Een moment als dit zou zich vast niet snel meer aandienen, dus ik was het aan mezelf verplicht hier zoveel mogelijk genot uit te halen. Ik zei tegen Annika dat papa het allemaal geregeld had. Terwijl ze in het tuigje gezet werd, liep ik net niet mijn handen tegen elkaar afkloppend naar mijn bankje terug.

Starend naar de oceaan, verdwenen een tijd lang alle gedachtes. Tot ik me met een schok afvroeg hoeveel tijd er al voorbij was gegaan. Toch zeker een half uur. Nou zou die man Annika natuurlijk extra lang op dat kussen laten, ter compensatie voor al het psychische leed dat hij veroorzaakt had en natuurlijk uit angst dat haar vader hem voor z’n bek zou slaan. Maar dit was dan wel weer erg lang, dat kon toch ook niet helemaal gezond meer zijn. Moest ik me al zorgen gaan maken? Die man was natuurlijk veel te knap om een pedo te kunnen zijn, maar wie weet had hij wel een verbond met het Michelinmannetje gesloten. Ze zouden haar net zo lang in de lucht houden, om te voorkomen dat ik nog een drieste poging zou ondernemen. Ik merkte dat ik me uitgedaagd voelde. Op mijn telefoon zag ik dat we niet veel tijd mee hadden. Het kwam nu op handelen aan. Natuurlijk was het volstrekt onverantwoord: de plek verlaten waar ik met mijn dochter had afgesproken. En toch deed ik het. Schichtig om me heen kijkend naar eventuele Michelinmannetjes en dan weer mijn hoofd omdraaiend naar het bankje, dat steeds moeilijker van de andere bankjes te onderscheiden viel, kwam ik steeds dichter bij de oceaan. In de verte zag ik een stipje in het luchtruim dat mogelijk mijn dochter was. Lafjes zwaaide ik in haar richting. Papa ging het nu dan toch echt doen.

En daar stond ik dan, vol ongeloof. Mijn tenen bevonden zich alletien in de machtige oceaan. Ik was waar ik moest zijn. Niemand keek mij vreemd aan. De Michelinmannetjes hadden het opgegeven, of ze hadden ingezien dat ze zich vergist hadden. Ik was niet een van hen. Ik was wie zij hadden kunnen zijn, als ze meer inzicht in het uitzicht gehad hadden. Over een minuut, misschien twee, zou ik het water weer uitlopen. Ik zou mijn inmiddels kotsmisselijke en helsverbrande dochter in ontvangst nemen. We zouden naar het hotel rennen en daarna naar de ijssalon. Ik zou vloeken omdat we te laat kwamen en ik zou mijn vriend proberen te bellen, maar m’n telefoon zou leeg blijken. Annika zou overgeven vanwege de zonnesteek die ze opgelopen was en de rest van de reis koorts hebben. Ik zou schimmel tussen m’n tenen krijgen en een infectie op m’n zool vanwege een agressieve schelp. Vele verschrikkelijke en wonderschone momenten stonden ons op te wachten. Het leven zou verder gaan, alsof er niets gebeurd was. Maar ik wist wel beter. Ik was nu hier.

uitzicht.JPG

De Coronaclown (part V)

Hieronder volgt de zinderende finale van dit meeslepende quarantainefeuilleton. De vorige delen gemist? Lees deze dan eerst hier, hier, hier en hier.

Natuurlijk had ik van tevoren even moeten bedenken wat ik, afgezien van die dekselse Rivella, nog meer in huis moest halen. Wc-papier hadden we voorlopig genoeg, dat was een ding wat zeker was. En het leek me logisch dat ik vanavond koken zou, aangezien mijn geliefde met haar kunstenaars voorlopig niet zou zijn uitgezoomd. Ik hoopte maar dat Annika haar niet zou storen, dat ze zich bezig kon houden met een van mijn briljante suggesties en niet de tijd met domme filmpjes zou vullen. Waarom kon ze niet gewoon aan een goed boek beginnen? Als er een moment in de wereldgeschiedenis was voor een negenjarige om aan Misdaad en straf te beginnen, dan was dit het toch wel. Wat had Dylan Haegens dat Fjodor Dostojewski niet had? 
‘Mag ik er even bij?’ vroeg een vrouw met paars haar.
‘O sorry,’ zei ik, opeens beseffend dat ik de doorgang tussen de ontbijtproducten en koolzuurhoudende dranken blokkeerde.
‘Ja, dit is niet de tijd en plek om te dralen hè. Gewoon pakken wat je pakken moet,’ adviseerde ze, terwijl ik met m’n karretje naar achteren liep, waardoor zij ook een stuk naar achteren moest om daarna ruimte te hebben de bocht te maken. Als een buitenaardse entiteit door het dak van deze supermarkt kon kijken, zou deze er een hypnotiserende choreografie in kunnen zien. Hoe lang ik in de supermarkt rondliep, wist ik niet. Behanglijm en huzarensalade vulden nog steeds m’n gedachten. En Stefan die ik in het trappenhuis tegengekomen was. Stefan zonder clownskostuum.

‘Je hebt dat nummer niet gebeld hè?’ had hij gehaast gevraagd, alsof niemand ons mocht horen.
‘Het nummer op jouw flyer? Nee, nog niet aan toegekomen. Sorry.’
‘Nee, dat is juist goed. Ik heb een grote fout gemaakt. Ik had die flyers niet mogen verspreiden. Het is een foute organisatie, een gevaarlijke club.’
Opeens bedacht ik dat ik al een aantal nachten het geflap boven me niet meer gehoord had.
‘Een gevaarlijke club? Ze willen toch alleen maar mensen laten lachen in deze moeilijke tijden?’
‘Dat is het ‘m nou juist, ze zijn veel te gebaat bij deze moeilijke tijden. Ze willen dat het lijden in stand blijft. Dat ik mijzelf daarvoor geleend heb zeg. Ik heb dingen gezien, die…’ 
Stefan trok bleek weg. Even was ik bang dat hij op me af zou stappen, om zich tegen me aan te drukken. In andere tijden had het een ontroerende scène kunnen opleveren. Toen herpakte hij zichzelf.
‘Nu is iemand anders Clown Kobus. Niemand die het verschil ziet, niemand die mij zal missen, zegt de Grote Baas.’
‘De Grote Baas?’
‘Oké, ik moet nu gaan.’
Met zichtbaar moeite om z’n pas niet te versnellen, nam hij de trap naar z’n appartement. Het was de laatste keer dat ik Stefan in levende lijve zou zien.

‘Ben je daar nou weer?’ Het was de vrouw met het paarse haar waar ik bijna tegenop was gebotst.
‘Was nog iets vergeten,’ mompelde ik. Haar karretje stond tot de nok toe gevuld, in de mijne lag alleen een Rivella-fles, als een dode paling in een zwembad.
‘Dan heb je pech gehad, kereltje. Je kan niet zomaar kriskras door de winkel lopen. Door types als jij heeft die anderhalvemetersamenleving zo wel weinig kans van slagen hè.’
‘Ik houd het anders wel hierbij,’ wees ik beschaamd naar de fles.
‘Ja, en dan lekker voor elk product de deur uit zeker? Ik ga hier mooi melding van maken.’
Behoedzaam keerde ik m’n kar, zodat ik haar op afstand in de richting van de kassa’s kon volgen. Onderweg pakte ik een pak bitterkoekjesvla uit de koeling, alsof dat hetgeen was waar ik de hele tijd naar op zoek was. Het zou een licht maal worden vanavond.

De flyer was verscheurd en ik had besloten daar niets van te zeggen. Ik had hem ook niet zomaar moeten laten rondslingeren. Even was ik opgelucht dat we het nummer nu niet meer konden bellen, tot ik bedacht dat ik het in mijn telefoon had opgeslagen. Een moment overwoog ik het te wissen, maar toen dacht ik aan Rubert en waar hij toe in staat kon zijn. 

‘Natuurlijk heb ik enige research gedaan, je kent me Klasper, maar helemaal niks over te vinden op dat hele internet,’ zei hij toen ik hem de volgende dag weer Facetimede. Hij had een ruimvallende ochtendjas aan met een patroon van speelkaarten.
Ik had besloten niets te zeggen over mijn ontmoeting met Stefan. Waarom wist ik niet precies, maar ik had het gevoel dat het beter voor iedereen was als Rubert niet teveel wist. 
‘Misschien willen ze liever niet gevonden worden,’ opperde ik nonchalant.
No shit, Kapslock,’ grijnsde Rubert. ‘Dat is natuurlijk het mooie van die hele clownerie. Het gaat om het verrassingseffect, de omtrekkende beweging. Als ik even mezelf mag citeren: ‘de clown is van oudsher een guerrillastrijder pur sang’. Daarom intrigeert dat telefoonnummer me ook zo mateloos, ik wil weten of deze zogeheten coronaclown werkelijk zomaar opgetrommeld kan worden. Kom, laten we bellen.’
Ik begreep dat er nu geen ontkomen meer aan was.
‘Oké, laten we dat doen,’ fluisterde ik. Annika was met mijn geliefde aan het luchten en het gebouw was niet zo gehorig dat Stefan iets zou kunnen meekrijgen van ons gesprek, toch had ik het gevoel dat er meegeluisterd werd.

Ik zette mijn telefoon op de speaker en hield hem voor de laptop, Rubert keek alsof hem een koekje aangeboden werd. Even was er een stilte, waarin ik hoopte dat het nummer opgeheven bleek. Toen ging hij over. Ik verwachtte een nasale clownsstem, maar het was een vrouw met zwoele Vlaamse tongval.
‘Bedankt voor het bellen van de coronaclown-hotline. Er volgt nu een keuzemenu. Kies 1 voor een onschuldig mopje. Kies 2 voor een politiek incorrecte poets. Om een dierbare te pranken, drukt u op de 3. En voor een clownsact op veilige afstand in uw directe leefomgeving, toets 4.’
‘Vier natuurlijk! Vier, vier, vier,’ jubelde Rubert vanuit z’n scherm.
Ik drukte op vier.
‘Bedankt voor het maken van deze dappere keuze,’ sprak de vrouw, ‘u zult hier geen spijt van krijgen. Spreek nu de vier cijfers en twee letters van uw postcode in, druk dan op het sterretje.’
Vragend keek ik Rubert aan. Hij knikte met flonkerende ogen en sprak toen zijn postcode in. Daarna vroeg de vrouw om een huisnummer, en of het factuuradres hetzelfde was. Mijn vinger trilde, toch lukte het steeds het volgende knopje te drukken. Daarna vroeg ze of we akkoord gingen met de voorwaarden. Om welke voorwaarden het ging was niet duidelijk.
‘Wij verwerken uw gegevens. Binnen een half uur ontvangt u een bevestiging per sms.’
Ze sprak ‘sms’ uit, alsof het een geheim medicijn betrof. Daarna werd de verbinding verbroken.
‘Over de kosten geen woord,’ zei ik.
‘Maakt me geen reet uit, Krassie. Ik trakteer. Prachtig toch om dit mee te mogen maken? Ik denk dat we echt een nieuw tijdperk ingaan. Nieuwe ideeën, nieuwe kunststromingen. Afstandsrenaissance. Rococorona. Een paradigmaswitch van heb ik jou daar. Er gaat zo immens veel openbloeien, je zult het zien. Dan schenk ik mezelf nu een borreltje in, laat jij het even weten als je die sms ontvangen hebt?’
Ik merkte al met al toch blij te zijn dat ik het nummer gebeld had. Het plan om mijn dochter van haar coulrofobie af te helpen, leek immers geheel uit Ruberts hoofd verdwenen. En ik merkte dat mijn herinneringen aan De Methode daarmee ook makkelijker verdwenen naar de plek waar ik ze zo lang verborgen had weten te houden.  

Op donderdag 30 april tussen 12 en 18u opereert Coronaclown Kobus in uw gezichtsveld, houd lichten aan en gordijnen open. Rubert leek weinig verbaasd door de inhoud van dit bericht. 
’Met dat tijdsbestek weten ze er toch nog een verrassingselement in te houden,’ concludeerde hij monter. 
‘Want ook al blijkt dit een rib uit m’n lijf te kosten, gaat dat natuurlijk never nooit niet zes uur lang duren. Een goede clownsact neemt niet meer dan een minuut of twintig in beslag. Op z’n hoogst hoor, anders ga je op kracht inboeten.’ 

Als het aan Rubert lag hield hij de hele dag onze Facetime-verbinding doorlopen, maar ik wist hem ervan te overtuigen dat het beter was als hij contact opnam wanneer hij iets opvallends zag. Twee keer bleek het vals alarm, eerst een ijscowagen die zijn straat in kwam rijden en gewoon een ijscowagen bleek te zijn, toen een postbode die een pakje voor de buren kwam bezorgen maar gewoon een postbode bleek te zijn die een pakje voor de buren kwam bezorgen. Rond kwart voor twee maakte Rubert opnieuw verbinding.

‘Kijk daar eens,’ zei hij en in mijn scherm zag ik een vrij verlaten straat.
‘Wat moet ik zien?’
‘Die witte auto. Staat er nu al een klein half uur, maar ik wilde je niet weer voor niks lastig vallen. Vreemd dat niemand uitstapte, maar leek verder niks te gebeuren. Maar een paar minuten geleden - het ging echt razendsnel, ik kon je er niet op tijd bij halen - kwamen er drie figuren uit. Niet in clownsoutfits, maar in van die medische beschermingspakken. Een van hen had een schoonmaakkarretje bij zich, I kid you not. En ze verdwenen zo pardoes in het appartement hier tegenover. Oh wacht, kijk daar nou, er beweegt iets. Ze zijn de ramen aan het afnemen. Geweldig zeg, hoe grondig dit allemaal wordt aangepakt. En allemaal als vorm van troost, voor mij, voor ons, voor de mensheid. O, kijk daar nou, wat komt daar nou de deur uit? Zie je dat? Een van die figuren weer, met mijn overburen. God, ze zijn met touwen vastgebonden, plakband over hun mond. Lijken zich niet erg te verzetten. Nee, dit zijn gewoon allemaal protocollen die moeten worden nageleefd, dat snappen wij best. Zij wisten natuurlijk ook van niets, anders konden ze het gaan rondbazuinen. Zullen wel een flinke vergoeding krijgen achteraf, daar betaal ik dan vast ook voor. Zo, dan wordt nu de kofferbak opengemaakt. Zie je het goed?’
Ik zag het allemaal nogal vaag en het scherm liep steeds vaker vast, zonder Rubert commentaren erbij weet ik niet of ik er enige chocola van had kunnen maken.
‘O wacht, nu stapt er iemand uit de kofferbak van die wagen. En ja hoor: een clown. Knap toch hoe klein ze zich kunnen maken. Grote bos ballonnen in z’n knuist, paste er ook nog wel bij. Die arme drommel, zit zich natuurlijk zich al de hele tijd te verkneukelen tot hij eindelijk clownen kan. Het is je roeping of niet. Ah, nu verdwijnen mijn overburen in die kofferbak. Het is een soort wisseltruc eigenlijk. Hilarisch, maar ook poëtisch. Want is het hele leven niet één grote wisseltruc? Jammer dat die meerlagigheid de meeste mensen ontgaat. Die denken dat het gewoon allemaal dom lachen is. Hun gemis. En dan te bedenken dat de act zelf nog moet beginnen, dit is natuurlijk alleen maar het voorbereidende werk. Ah, daar komen nu ook die twee andere figuren de deur uit. De ruimte zal nu dus wel helemaal gedesinfecteerd zijn. De deur wordt opengehouden, Kobus kan z’n podium betreden.’
Even overwoog ik hem te vertellen dat deze Kobus een andere Kobus dan de Kobus op de flyer was. Dat mijn bovenbuurjongen zijn flapschoenen aan de wilgen had gehangen. Maar wat deed het er allemaal toe? En wist ik veel hoeveel Kobussen er wel niet waren? Misschien heetten ze allemaal wel zo.
‘Nu is het wachten geblazen. God, die anticipatie. Zeg nou zelf, dit is toch beter dan seks? Veel beter zelfs, al hoor je mij niet klagen hoor. Ah, daar verschijnt-ie, voor het raam. Hij kijkt, hij kijkt. O geweldig, hij probeert oogcontact met me te maken. Hij moet z’n publiek aftasten, natuurlijk, waar doe je het anders voor. Misschien ziet-ie jou ook wel?’
Ik zag het clownsgezicht inmiddels ook, maar kon me moeilijk voorstellen dat hij mij zag. Hij zag hooguit een man in een ochtendjas een laptop in de lucht houden.
‘O kijk, hij strekt z’n handen uit. Wil naar me toe. Z’n handschoenen betasten het raam. Het begint tot hem door te dringen dat hij niet verder kan. Dat die afstand tussen ons zit. Wat ontroerend dit! Z’n lippen beginnen te trillen. Gedurfd hoor, meteen beginnen met een huilact. Dan is het opbouwen naar die ontlading wel echt een bergetappe, maar áls het lukt sorteert je natuurlijk meteen tienvoudig effect. Zo’n ambitie heb ik al héél lang niet meer gezien. Kijk, hij pakt een zakdoek uit z’n borstzak. Wat staat daar nou op? Kan ik nét niet lezen. Stom, had m’n kijkertje erbij moeten pakken. Nou ja, hij wil z’n tranen drogen natuurlijk. Maar wat nou? Hij kijkt er verschrikt naar en laat hem vallen. Verrassend dit hoor. En nu…. Nee, geweldig, hij droogt z’n tranen in z’n elleboog. O jeetje, inspelen op actualiteiten, wanneer hebben we dat voor het laatst gezien in de clownerie? Lenig ook wel hoor. En nu? Pats, een natte elleboog. O, wat zielig dit! Nu komen er nog meer waterlanders. Waar haalt hij ze vandaan? Hij moet ergens een pompje verstopt hebben, zou je denken, maar ik sluit niet uit dat we hier met een heuse method clown te maken hebben. Die perst ze gewoon uit al z’n onverwerkte traumaatjes. Allemachies.’

Zoals Rubert voorspeld had duurde de act niet meer dan een dik kwartier. Hij wilde samen met me wachten tot de overburen weer vrijgelaten werden, maar ik deed alsof ik hem steeds slechter kon horen en zien.
‘Dit heeft geen zin meer, die verbinding is helemaal ruk,’ zei ik. ‘Maar heel mooi om dit allemaal met jou mee te maken hoor, Rubert.’
‘Ik ben jou dankbaar Kapsieflapsie. Er is nu duidelijk een leven voor en een leven na deze dag.’
Ik klapte mijn laptop dicht. Een luchtje scheppen, dat moest ik. Een luchtje scheppen en proberen dit allemaal te vergeten, dan wel erachter zien te komen wat ik ervan leren moest.

 Ik liep de straten door, eerst de vertrouwde route naar de supermarkt. Het voelde vreemd geen boodschappentas bij me te hebben, maar prettig vreemd, als de eerste blote voeten op het strand na een lange strenge winter. De mensen in de rij leken koeien op weg naar het slachthuis. Een gebaar om duidelijk te maken dat ik niet voordrong, dat ik slechts passeerde, ontsnapte aan mijn handen, maar geen enkele blik werd afgewend van het uitzicht op de volgende rug. Ik liep voorbij de straathoek waar ik Stefan voor het eerst in clownspak gezien had. ‘Ze willen dat het lijden in stand blijft,’ hoorde ik zijn stem in mijn hoofd. En daarna hoorde ik Rubert zeggen: ‘We gebruiken ook wel pastasalade, voor de kindervariant. Je weet wel, met van die schelpjes.’ Maar het waren echo’s, echo’s die langzaam vervaagden. 

De straten werden andere straten, oudere straten, er kwam me steeds minder bekend voor. Hier en daar stond een afgelegen huis, met waaiend wasgoed op de veranda. De begroeiingen werden spaarzamer en stekeliger. Met elke stap die ik zette stoof er stof omhoog. Ergens in de verte floot iemand een vergeten melodie. Een mens zag ik nergens meer, maar toch voelde ik overal ogen. Ze waren waar ik maar liep: achter de struiken, of misschien wel erin. Soms dacht ik in mijn ooghoek een fopneusje te zien, of een flapschoen die gauw werd weggetrokken. Maar een outlaw was ik - geen rivellaoutlaw, maar een echte - en voor niemand bang. Na nog enkele uren wandelen was de vlakte kaal en volledig door zon overgoten. Hier was geen plek meer om je terug te trekken en deze paljassen probeerden dat dan ook niet. Het waren er tientallen en ze stonden veel te dicht op elkaar, alsof ze zich immuun waanden voor elke werkelijkheid. Een groepje was aan het paren en eentje maakte daar foto’s van met een felroze camera, als hij op het knopje drukte spatte hij ze nat. Ik bleef op veilige afstand, maar ze leken mij niet op te merken, ze leken door me heen te kijken. Ik was geheel overbodig in deze wereld en daarom zo vrij als een vogeltje. Niemand zou me wat maken. Wie het laatst lacht lacht het best, en dan te bedenken dat de grap nog moest nog beginnen.

[The End]

clown car.jpg

De Coronaclown (part IV)

Hieronder volgt het vierde deel van dit meeslepende quarantainefeuilleton. De vorige delen gemist? Lees deze dan eerst hier, hier en hier.

Natuurlijk, de Rivella was op. Mijn geliefde en ik verdeelden de boodschappen zo, dat we beide voldoende de deur uitkwamen. De Rivella behoorde tot mijn verantwoordelijkheden, ik had dat in de gaten moeten houden. Ik hield dat ook in de gaten, maar door alle spannende zaken die op mijn pad waren gekomen - het FaceTime-weerzien met Rubert, het vooruitzicht nu dan toch echt het nummer van de coronaclownflyer te gaan bellen - was het aan mijn aandacht ontsnapt. Net toen ik besloten had dat een rivellaloos middagje echt niet het einde van de wereld zou betekenen, dat het mij misschien zelfs goed zou doen eens een andere consumptie te nuttigen, bijvoorbeeld een glaasje kraanwater, een kopje thee, of waarom ook niet een vroeg wijntje, ja zo’n wijntje was zo gek nog niet, gezien de omstandigheden van de huidige situatie van het tijdperk waarin we leefden enzovoorts en bovendien ook omdat het er gewoon was, in een fles, die zo opengemaakt kon worden en vervolgens in een glas geschonken, toen kwam Annika uit haar kamertje gestormd om te zeggen dat ze haar schoolwerk af had.
‘Je schoolwerk af?’ riep ik verschrikt. ‘Maar dat kan toch helemaal niet, de dag is nog maar amper begonnen. Waarom maak je anders alles nog een keer? Herhaling is heel belangrijk. Essentieel, zou ik haast willen zeggen. Of ga anders een ambacht leren via YouTube. Kantklossen bijvoorbeeld, of atoomsplitsen. Gebarentaal voor mijn part. Dit is dé tijd om je te ontwikkelen. Ga je de rest van je leven profijt van hebben, zal je zien.’
Toen zag ze de clownsflyer voor me liggen.
‘Papa, wat doet dat hier nog? Ik dacht dat je het zou weggooien,’ sprak ze verontwaardigd, haar hoofd in een onmogelijke hoek gebogen om maar geen glimp van het clownsgelaat op te vangen.
‘Gaat alles goed daar?’ hoorde ik Ruberts stem uit m’n telefoon komen.
‘Ja, kleine huiselijke crisis Rubert, maar die horen ook bij zo’n lockdown, intelligent of niet. Je zit toch op elkaars lip hè. Annika, zeg eens hallo tegen Rubert.’
‘Hallo,’ riep ze afwezig in de richting van mijn telefoon.
‘Hallo Annika,’ zei Rubert. ‘Niet bang zijn hoor. De meeste clowns - en geloof me, ik heb er een hoop mogen ontmoeten - bedoelen het goed. Zij kunnen er ook niets aan doen dat het hun roeping is zich onherkenbaar te maken.’
‘Ik ben niet bang,’ riep Annika. ‘ik ben er gewoon allergisch voor. Papa, mag ik Rivella?’
‘Die is op boef, pak maar wat water.’
Brommend liep m’n dochter naar de kraan.

‘Nou, ze heb het niet van een vreemde hè. Mijlendiep in die ontkenningsfase, fase twee-en-een-half weet je nog. Een allergie, prachtig, hoe creatief zo’n kinderkoppie ermee omgaat. Maar jij kon er ook wat van hoor. ‘Nee, het is geen fobie, het is gewoon goede smaak.’’
Ik speelde een lach van herkenning, maar iets van deze uitspraak herinneren deed ik niet.
‘Zeg Kaspie, mocht je overwegen haar aan De Methode deel te laten nemen - uiteraard een aparte, op de kinderziel toegesneden variant, want die hebben ze in de tussentijd werkelijk waar ontwikkelt, de wetenschap staat ook niet stil - dan moet je het maar zeggen hè.’
‘O, dat is heel aardig,’ zei ik afwezig. ‘Maar ze overdrijft graag een beetje hoor.’
‘Ach Kapstertje van me, hoor je jezelf? Ik wil me niet met je opvoeding bemoeien, maar deze business moet serieus genomen worden hoor. Nu is het nog maar een flyer. Zo direct komt ze die buur van je tegen, zoals jij hem ook tegengekomen bent, met schmink en schoenen en al. Hoe zal ze dan reageren? En hoe zal dat voor hem zijn denk je? Clowns voelen zich al zo opgelaten in deze tijden. Voor je het weet slaat het nog op hem over. Zal niet de eerste clown zijn die bang voor zichzelf wordt, je kent de voorbeelden.’
Ik hoorde Rubert woorden wel, maar ze kwamen niet binnen. Mijn gedachten werden gevuld door beelden. Beelden die ik al heel lang niet meer voor me had gezien. Een groep mensen in een kring. Tussen hen in een tafel met daarop een pot behanglijm, een gifgroene watermitrailleur en een emmer huzarensalade. Attributen die lagen te wachten tot ze nodig waren en dat moment was bijna daar. Iedereen in de kring zat in kleermakerzit en had een neusje op. Opeens begreep ik waarom ik zo lang niet meer aan Rubert had gedacht. Ik wilde de beelden wegdrukken, zoals ik dat blijkbaar in de afgelopen tien jaar gedaan had. Buitenlucht had ik nodig.

‘Kapsieflapsie, ben je daar nog? Moet ik even opnieuw verbinding maken?’
‘Sorry Rubert, ik moest eraan denken dat ik nog boodschappen moet doen.’
‘Maar ik dacht dat we het coronaclowntje gingen bellen? Ik zat er net helemaal klaar voor met m’n blocnootje en een versgeslepen potlood.’
‘We gaan dat ook doen. Een dezer dagen. Misschien morgen al. Ik zal het niet doen zonder jou.’
‘Dat is je geraaien. Ik ga nergens heen. Jij hebt je Rivella nodig, dat snap ik best. Maar denk er goed over na wat dit alles voor je koter betekent. Zij is wel de toekomst hè. En aan toekomst hebben we zoveel behoefte, juist nu. Er opereert een clown in jullie leefomgeving, dat is wel de realiteit waar je nu mee te dealen hebt. Zie dat onder ogen. De Methode is natuurlijk ook overgestapt op de moderne communicatiemiddelen van dien. Het enige wat je moet doen is de juiste benodigdheden in huis halen. Fopneusjes. Behanglijm. Huzarensalade. We gebruiken ook wel pastasalade, voor de kindervariant. Je weet wel, met van die schelpjes. Als er maar geen croutons of zongedroogde tomaten inzitten, je begrijpt wel waarom. En dan natuurlijk iets waarmee van afstand water te torpederen valt. Kan ook gewoon zo’n simpel pistooltje zijn hoor, heeft ze misschien al. En dan nog even je contributie overmaken.’
‘Dank voor je advies Rubert, ik zal er over nadenken. En ik laat je weten wanneer we het nummer gaan bellen.’
‘Ik sta te popelen hoor, dat wil je niet weten. Lang geleden dat ik zo gepopeld heb, ik voel het tot in m’n poeperdje.’

Nadat ik enige tijd verdwaasd naar m’n telefoon gestaard had, liep ik naar Annika’s kamer.
‘Wie was die Rubert? Waar bemoeide hij zich mee? En waarom heeft hij zo’n rare naam?’ inquisiteerde ze, nog voordat ik haar deur goed en wel geopend had.
‘Ik denk dat dat z’n ouders het een mooie naam vonden,’ mompelde ik.
‘Rare ouders.’
‘Het is een oude vriend. Hij bedoelt het goed.’
Ik zei het ook tegen mezelf, dat hij het goed bedoelde. Toch begon ik aan alles te twijfelen. Kon het me heugen wanneer ik in de recente geschiedenis een hap huzarensalade tot me had genomen? Dat moest toch wel iets zeggen!
‘Lieverd, ik ga even boodschapjes doen.’
‘Vergeet je de Rivella niet?’
‘Nou, ik dacht, misschien moeten we wat minder van dat spul drinken. Wat is er mis met een goed glas appelsap?’
‘Saaaaaaaaaaaaai.’
Eigenlijk was ik het met haar eens; er was weinig dat ons drankje kon vervangen. Maar dat er dingen anders moesten, daar kon ik toch ook niet meer omheen. Maar welke dingen waren de juiste dingen? Had ik die flyer niet meteen weg moeten gooien? Waarom had ik zo heldhaftig willen zijn een blokje om te wagen? Binnen blijven was toch het devies? Moest ik na een heel leven gezagsgetrouwheid uitgerekend in deze tijden de rebel in mezelf willen ontdekken? En oude contacten ophalen die niet voor niets verwaterd waren? 

Ik liep naar de slaapkamer, waar mijn geliefde op bed lag met achtenveertig kunstenaars. Veelbetekenend wees ik naar de boodschappentas in mijn hand en wierp vervolgens een kus in de lucht. Ik haalde mijn jas van de kapstok en controleerde mijn uitrusting. In de binnenzak bevond zich m’n pinpas, in mijn capuchon het mondkapje, uit mijn borstzak stak de handgel als een nieuwsgierig kangaroekind. Ik was helemaal uitgerust om weer op missie te gaan. 

Toen ik de voordeur opende, zag ik dat iemand net de trap op kwam. Even herkende ik hem niet, omdat hij z’n doodnormale kloffie aanhad. Spijkerbroek vol gaten, een donkerblauw t-shirt met een diepe v-hals. Het was Kobus, oftewel Stefan.

[Wordt vervolgd]

behanglijm-plak-plak-wandlijm-universeel-m29-a-10-kg-1.jpg

De Coronaclown (part III)

Hieronder volgt het derde deel van dit meeslepende quarantainefeuilleton. De vorige delen gemist? Lees deze dan eerst hier en hier.

‘Of clown een vitaal beroep is? Gompie, dat vind ik nou best een complex vraagje.’
Ruberts gezicht liep anderhalve seconde achter bij wat hij zei, maar hij kon het hebben. Hij zag er jonger uit dan ik me had voorgesteld. Echt oud was hij nooit geweest, maar toen ik met hem in de collegebanken zat had hij al redelijk volwaardige carrières als tramconducteur en poffertjesbakker achter de rug en dat maakte toch wel indruk op ons, de studenten die nog maar net het ouderlijk huis uit waren komen rollen. Met enkelen van hen kwam ik geregeld bij hem over de vloer voor zijn filmavondjes. Wat ik op het schermpje meekreeg was er sindsdien weinig aan zijn interieur veranderd. Dezelfde combinatie van strakke lampen en geragde stoelen, die wonderwel werkte. 

‘Kijk Kaspertje, het malle is dat ik mij jarenlang in de clownerie ondergedompeld heb - let wel: de clownerie als onderzoeksobject natuurlijk, ik liep niet zelf met zo’n neusie rond - en dat het toen roepen in een woestijntje was hoor. Clowns werden totaal niet serieus genomen. Maar…………………………….’

‘Ik hoor je niet meer Rubert. Hoor je mij nog wel? Ik hoor mezelf nog wel.’
‘Nee, ik was gewoon even stil. Zoeken naar de juiste woorden.’
Dat was niets voor Rubert. Meestal had hij de juiste woorden wel paraat. Of althans, woorden die achteraf gezien de juiste bleken. Soms was het pas jaren later dat je begreep wat hij bedoeld had. Toch waren nu jaren voorbij gegaan dat ik niet meer aan hem had gedacht. Totdat de flyer van Kobus, die mijn dochter zoveel angst aanjaagde, in ons huis belandde. 

‘Houd jij je dan wel nog bezig met dat onderzoeksobject?’ vroeg ik maar, toen ik ging twijfelen of de huidige stilte technisch dan wel menselijk van aard was. Ruberts gezicht kon zomaar ineens bevriezen, daar stond hij bekend om, dus daar had je nu ook niet al teveel aan.
‘Dat is ’t hem nu juist,’ hoorde en zag ik Rubert in hoge snelheid weer tot leven komen, ‘dat doe ik dus nauwelijks meer. Terwijl de belangstelling inmiddels groter dan ooit is. Ik word nog wel eens voor een lezing of een interview gevraagd. Omdat er dan weer een clown in het nieuws is. Of omdat er een film over een clown is uitgekomen. Maar denk je dat die mensen mijn proefschrift Confessies der clownerie: van sarrende narren tot kolder in de polder hebben gelezen? Laat me niet lachen. En ik ben ook weer verder met m’n leven gegaan. Heb de poffertjeskraam uit de berging gehaald. Ik heb eindelijk het gevoel dat ik weer leef.’
‘Sorry Rubert,’ zei ik, ‘ik wist niet dat het zo gevoelig lag. Het leek me gewoon wel een aardige aanleiding jou weer eens te spreken. Het is immers zo lang geleden. Die bovenbuur is maar bijzaak.’
‘Nee nee Kasparov, je nu niet bezwaard gaan voelen nu. Het punt dat ik wilde maken, is dat ik tot mijn eigen verrassing door deze zogeheten coronaclown wél geïntrigeerd ben, geprikkeld zou ik zelfs willen zeggen. En waar ‘m dat precies in zit weet ik ook niet. Misschien wel vanwege de duidelijke functie-omschrijving die al in de naam zit. Waarbij we eindelijk terugkomen op je oorspronkelijke vraag. Of clown een vitaal beroep is. Ja, ik denk dat als het erop aankomt, in tijden als deze, hun vitaliteit niet mag worden onderschat. Ik denk dan ook dat die buurjongen van jou zeker niet alleen zal staan. Anders is ’t wel een fucking genie. Pardon my french. Of op z’n minst een pionier die de geschiedenisboekjes in zal gaan. Nu ik erover nadenk zou dit best wel eens tot een grootschalige beweging uit kunnen groeien. Als dat niet al gaande is.’
‘Waren er ten tijde van de pest dan ook veel clowns actief?’
‘Niet naar de bekende weg vragen Kassiebassie, je hebt m’n proefschrift gelezen.’
Dat was waar ook. Rubert had indertijd een PDF naar alle leden van de filmclub gestuurd. Zo noemde hij ons, ‘de filmclub’. Terwijl we in totaal niet meer dan anderhalve film gezien zullen hebben. Daar kwamen we niet aan toe, door alle gesprekken. Of monologen waren dat eerder, waarbij het de uitdaging was de juiste vragen of opmerkingen te maken waarop Rubert heerlijk in kon gaan. We zagen het als een competitie, wie het beste, meest glanzende, kwartje in hem kon gooien.
‘In die tijd waren de huizen natuurlijk veel gehoriger dan nu. Hoe gingen ze dan om met het geflap van eventuele clownsburen?’
‘Kassie o Kassie, de flapschoen is nog maar een relatief recente uitvinding. Is dan echt alles bij jou weggezakt?’
‘Sorry Ruben, ik ben inderdaad niet op m’n scherpst. Dat geflap houdt ons de hele nacht wakker.’
‘En wie mogen ‘ons’ dan zijn?’
‘Mijn geliefde en ik. De helft van de week woont mijn dochter bij ons, maar die slaapt overal doorheen. Gelukkig maar, want zij is als de dood voor clowns. Net als ik indertijd.’
‘Oh ja, daar hebben we toen nog een flinke kluif aan gehad,’ grinnikte Rubert weemoedig.
‘En jij? Nog steeds alleen?’ vroeg ik verlegen.
‘Er komt wel eens een grietje klaverjassen, om het zo maar eens keurig te zeggen, maar ik ben en blijf toch wel een happy einzelgänger. Aan mijn lijf en ziel geen polonaise.’
Ik merkte dat ik het gemist had, de souplesse waarmee deze volkse academicus open deuren met encyclopedische terzijdes en wonderlijke inzichten afwisselde. Hoe kon het dan dat ik hem zo lang vergeten was? Was het leven gewoon verder gegaan, alsof Rubert nooit bestaan had? Of was ik altijd iets van hem bij me blijven dragen? Was ik hem in zekere zin geworden, waardoor hij niet meer nodig was?

‘Kaaspeer, volgens mij is de verbinding weggevallen.’
‘Nee sorry, ik was gewoon even stil.’
‘Ach, dat mis ik nou toch wel hoor van die zogenaamde fysieke werkelijkheid. De stiltes die gewoon stiltes kunnen zijn. Gemakkelijk, ongemakkelijk, veelbetekenend, noem maar op. Alles is nu een oorverdovend geruis. De dreiging van slechte verbindingen ligt constant op de loer, als een krokodil ofzo.’
‘Zullen we anders het nummer bellen?’
‘Welk nummer?’
‘Het nummer op de flyer. Het nummer van Clown Kobus.’
‘Ik dacht dat je het nooit zou vragen, jongen. Dat lijkt me nou een uitstekend plannetje. Maar wacht, ik pak even m’n blocnootje erbij. Je weet immers nooit wat dit avontuur ons op zal leveren..’
‘Rustig aan Rubert,’ zei ik, ‘dan schenk ik mezelf nog een rivellaatje in.’
‘Rivella?’ vroeg Rubert verbaasd. ‘Brouwen ze dat goedje nog steeds dan?’
Ik liet een stilte vallen die haast voor echt kon worden aangehoord.

[Wordt vervolgd]

Kermis_en_spel_poffertjeskraam_huren_Kirmes_poffertjes_stand_mieten.jpg

De Coronaclown (part II)

Hier alweer het tweede deel van dit meeslepende quarantainefeuilleton. Het eerste deel gemist? Lees dat dan eerst hier.

‘Wat is dat toch voor een vreemd geflap?’ vroeg mijn geliefde. Blijkbaar waren we allebei nog wakker. Hoe lang ik naar het plafond had liggen staren wist ik niet, nu pas drong het geluid ook tot mij door.
‘Dat is Coronaclown Kobus,’ sprak ik gelaten.
‘Waar heb jij het nou weer over?’
‘De buurjongen, hij is Kobus. Of nou ja, eigenlijk heet hij volgens mij Stefan. Kobus zal z’n artiestennaam zijn. Alliteraties zijn nu eenmaal bon ton in de clowenerie.’
‘Oké, en wat doet Stefan de Clown op dit tijdstip dan wel?’
‘IJsberend zijn nieuwe act repeteren, stel ik me zo voor,’ zei ik. ‘Een clownskop staat nooit stil.’
‘Kan hij z’n schoenen er dan tenminste niet bij uit doen?’
‘Lief, wat denk je nou? Hij moet wel in character blijven natuurlijk. Anders werkt het niet. Die schoenen vormen z’n essentie.’
‘Sinds wanneer weet jij eigenlijk zoveel over clowns? Ik dacht dat je bang voor ze was?’
‘Dat wat gevreesd wordt moet grondig bestudeerd worden. Basispsychologie.’
‘Lig je me nou te clownsplainen?’
‘Sorry, schat. Ik zeg ook maar wat. Zoals gewoonlijk. Ik kwam Clowntje Kobus vandaag tegen bij het boodschappen doen.’
‘Ah, het viel me al op dat je langer wegbleef dan normaal.’
‘Nou, vijf minuutjes maar.’

De volgende dag werd mijn dochter gebracht. Op veilige afstand in de deuropening somde haar moeder het dagprogramma op:
‘Om half elf heeft ze dus een hapje-en-sapje-meeting op Zoom met haar klas, daarop aansluitend een vragenkwartier via Skype met haar juffen, dan is het tijd voor de digitale rekentaken op digitalerekentaken.brainkidz.net, kan je ook even bewaren tot na twaalven zodat ze de conceptversie van haar werkstuk over het Midden-Oosten kan uploaden op DjingieBingle, de link heb ik opgeslagen in het mapje ‘schoolwerk2’ op haar iPad, niet ‘schoolwerk1’ dus, maar dan worden die digitale rekentaken wel doorgeschoven naar morgen en moet ze inhaaltaken doen, komen dan in het rood te staan, die je weer gewoon via de browser moet openen en dan moet ze natuurlijk nog een half uur schrijven in haar schrijfschrift, wat je kan inscannen en op Dropbox sharen, in die ene map waar dat de vorige keer ook instond, en dan moet ze natuurlijk nog een half uur lezen en luchten en o ja, ze heeft weer eens luizen.’
‘Oké, maar ik neem aan dat ze dit zelf ook allemaal weet?’
‘Natuurlijk weet ze dit allemaal ook zelf. Ik zeg het alleen maar even voor de zekerheid.’
‘Maar hoe komt ze dan aan die luizen? Zitten die dan ook al op Skype?’
‘Niet grappig doen nu. Ik moet weer weg. Heb een Hangouts-meeting over twintig minuten.’
Dat in deze periode niet alleen groepvijvers, maar ook grote mensen, het drukker dan ooit hebben was me al langer duidelijk. Als om te overcompenseren dat de wereld in grote onzekerheid verkeert, mag vooral niemand de gelegenheid krijgen een moment in zichzelf te keren. Voor je het weet gaan er nog existentiële vragen gesteld worden en dan krijg je pas echt de poppen aan het dansen.

‘Papa, wat is dit?!’ werd uit de woonkamer geroepen. Annika staarde naar de flyer, die ze blijkbaar uit de stapel papieren op tafel viste om ruimte te maken voor de berg schoolwerk en vervolgens van schrik voor zich uit gegooid heeft.
‘Heb je je handen wel gewassen?’ Ik genoot deze dagen van de zeldzame autoriteit in mijn stem, al was het ook wel lekker makkelijk met zo’n voor de hand liggende vraag.
‘Ja, maar nu ik dat heb aangeraakt ga ik het gelijk nog een keer doen.’
Demonstratief beende het kind naar de badkamer. 
Al achter haar aanlopend, hoorde ik mezelf zeggen: ‘Maar dit is niet zomaar een clown hoor. Het is een coronaclown.’
‘Is-ie dan ook nog eens besmettelijk?’ overstemde ze ontdaan de klaterende kraan.
‘Nee, ik denk dat hij er juist is om mensen zich beter te laten voelen. Net als een cliniclown zeg maar, die zieke kindertjes een blije dag bezorgt.’
Ik vroeg me af hoe geruststellend dat nou eigenlijk klonk en besloot maar even voor me te houden dat deze clown boven ons woont.

In de keuken stond mijn geliefde de flyer te bestuderen.
‘Dus dit is Kobus,’ stelde ze vast.
‘Volgens mij wel. Ik weet niet of er meer coronaclowns actief zijn, of dat het een eenmanszaak betreft, maar hij lijkt me hoe dan ook ‘het gezicht’.’
‘En is Annika echt zo coulrofobisch aangelegd? Of overdrijft ze weer eens lekker?’
Het laffe gesis van Rivella vulde de ruimte. Ik schonk drie kopjes in en zag dat de fles alweer bijna leeg was.
‘Nou, ik zou het eerder een gezonde weerzin willen noemen. Dat mag gerust een beetje dik aangezet worden. Vragen ze toch ook een beetje zelf om.’

En opeens herinnerde ik me waarom ik zoveel van clowns wist. Dat kwam natuurlijk door Rubert. Rubert, die me geprobeerd had van mijn angsten af te helpen. Hoe zou het met hem in deze tijden zijn? Een onbedwingbare behoefte om met Rubert te FaceTimen maakte zich van mij meester.

[Wordt vervolgd]

schoolwerk annika.JPG

De coronaclown

Ik ging naar buiten voor wat fruit (‘bijvoorbeeld kiwi’s of bananen’, stond op het briefje gesuggereerd), een doos eieren en een fles rivella. De rest hadden we in huis. Deze wandelingen naar de supermarkt - waar ik om de dag het huis even voor mocht verlaten - deden een jagerverzamelaarsinstinct in mij ontwaken. Ik zou tal van gevaren trotseren om voedsel voor mijn gezin naar de grot te slepen, met bij wijze van knuppel een flesje handgel binnen handbereik.  De supermarkt had iets van een oorlogsgebied vol mogelijke landmijnen, met de stukken tape waarmee de grond in zones was verdeeld. Ogen scanden de halflege schappen af en wanneer meerdere ogenparen zich op hetzelfde richtten, ontstond een omslachtige dans waarbij men probeerde niet in elkaars anderhalve meter te balanceren. Op straat zag je iedereen elkaar tellen. 

Het gevaren opzoekende type ben ik nooit geweest, toch merkte ik dat de boodschappen zo’n opwinding in mij teweeg hadden gebracht, dat ik besloot nog een blokje om te gaan alvorens huiswaarts te keren. Waar ik normaal naar links zou gaan, stapte ik nu pardoes naar rechts. Met de rivella klotsend in de boodschappentas voelde ik mij een outlaw die in een cowboyfilm een slapend stadje binnenwandelt. 

Op een straathoek stond een man in clownspak een sigaret te roken en in een verte te turen. Onder andere omstandigheden zouden de mensen vast ook op afstand van hem blijven. Ik sloeg een willekeurige straat in, mij verbazend over dat de clown mij zo weinig had verbaasd. Was de logische orde van het bestaan nu al zozeer uit elkaar gerafeld, dat alles even aannemelijk leek? De huizen in deze straat waren wel rustgevend zeg. Zo leerde ik m’n eigen buurt nog eens kennen.

Na een minuut of vijf had ik er alweer genoeg van en besloot huiswaarts te keren. Ik hoorde een zacht flappend geluid en het duurde even voor ik door had dat het niet in m’n hoofd zat. Het was een geluid dat me vaag bekend voorkwam. Voorzichtig draaide ik me om en zag de clown achter me aan waggelen. Het geflap kwam van zijn schoenen op het trottoir. Hij moest blijkbaar dezelfde kant op als ik. Of werd ik gevolgd? Maar wat zou een clown nu van mij willen. Je las wel eens verhalen in de krant - ooit, toen we ons nog om dat soort dingen zorgen maakten - over clowns die er voldoening uit haalden mensen te laten schrikken. Dat waren geen echte clowns, had de vakbond van clowns verkondigd. Echte clowns willen mensen laten lachen, niet schrikken. Ik zou zeggen dat het altijd een dunne lijn is geweest. Schrikken en lachen zijn beide uitingen van accute paniek, maar dan op een andere manier door de prefrontale cortex of iets dergelijks gefilterd.

Keurig op anderhalve meter afstand hield de clown stil, terwijl ik mijn voordeur openmaakte. Ik deed uitvoerig over het omdraaien van de sleutel, alsof de clown dan vanzelf zou verdwijnen. Toen besloot ik er genoeg van te hebben. Clowns op een straathoek waren één ding, clowns die met mij mee naar binnen wilden gingen - zelfs in deze absurde tijden - toch echt te ver. Er moest een grens getrokken worden en dat zou ik hier en nu doen. 

Ik draaide me om en zei: ‘Wat moet dat hier?’
‘Pardon?’ vroeg de clown. Hij had een doodnormale stem. Of nou ja, een beetje treurig en sloom, maar hoe dan ook geen clownstem.
‘Wat dat hier moet? Waarom staat u daar?’
‘Ik woon hier. Ik woon boven je.’
En toen viel alles - of nou ja, alles, het een en ander - op z’n plaats. Dat geflap had ik de afgelopen weken op onregelmatige tijden boven me gehoord. Een gehorig huis was het niet, maar ijsberend zijn act repeterend klonken die schoenen blijkbaar overal doorheen. Met toegeknepen ogen herkende ik de bovenbuurjongen door z’n schmink heen. Hij hield een flyer boven z’n hoofd. Waar hij die opeens vandaan had gehaald was een raadsel, maar een clownskostuum kent vast veel geheime vakken.
‘Deze stop ik zo wel in je brievenbus,’ zei hij beschaamd. ‘Ik zou het je nu ook kunnen overhandigen, maar ja…’
Hij haalde z’n schouders op en een enorme droefheid vulde onze afstand.
‘Heb me ook eigenlijk maar mooi voor niks zitten verkleden en schminken,’ mompelde hij. ‘Flyers in brievenbussen doen, ik noem dat toch geen flyeren meer.’
‘Ach,’ zei ik, ‘alles is nu even wennen voor iedereen.’
De relativerend bedoelde opmerking leek de situatie niet te verbeteren, dus ik besloot het hierbij te houden. 
‘Een fijne dag nog,’ zei ik en liet de deur voor zijn clownsneus dichtvallen. Nog niet eens zo heel lang geleden was dat onaardig overgekomen, maar ik had de deur natuurlijk moeilijk voor hem open kunnen houden. Zulke lange armen heb ik niet.

Na een weinig verkwikkend glas lauwe rivella, ging ik naar beneden om de flyer uit de brievenbus te vissen. Boven het gezicht van de bovenbuurclown - minder droevig dan zojuist, maar ook niet al teveel garantie op hilariteit uitdragend - stond de tekst: Boek nu Coronaclown Kobus, want lachen - mits in een gezelschap van max. 3 pers. en met min. 1,5 m. afstand - is gezond. 

Het vermelde telefoonnummer sloeg ik op in mijn telefoon. Je wist maar nooit wanneer het te pas kon komen.

[Wordt vervolgd]

clownsschoenen-rood-geel-groen.jpg

Rijbewijs

Hoera, ik heb een rijbewijs! Of tenminste, ik hád een rijbewijs. Ik heb hem namelijk gisteravond opgegeten. En dat terwijl ik niet eens houd van marsepein. Maar ja, alle andere zoetigheid dat in huis te vinden was behoorde mijn dochter toe en was keurig door haar gerubriceerd en genummerd. Natúúrlijk heb ik wel eens geprobeerd haar handschrift te vervalsen en die nummering aan te passen, maar ik werd toen zo verteerd door schuldgevoelens dat ik het de volgende ochtend toch maar opbiechtte. ‘Ik ben niet kwaad, wel teleurgesteld. Je hebt jezelf niet in de hand,’ was haar reactie. Dat maakte het er niet beter op. Dus gisteren dan toch maar dat vermaledijde rijbewijs aangesneden. Drie weken geleden kreeg ik hem van mijn uitgever, bij de presentatie van Vanaf de vluchtstrook, het rijlessenboek waar ik aan had bijgedragen. Dat boek is overigens ook bijzonder smakelijk en mooier nog: je kan er op blijven kauwen.

rijbewijs.JPG

Hoed

Ik was nooit van plan geweest een hoed te kopen. We gingen naar de winkel voor een winterjas, want daar was het volgens mijn geliefde wel tijd voor. Zij droeg de baby van mijn ex in een draagzak. Mijn ex moest een lezing geven over het einde der tijden en daarom zouden wij samen met Annika een paar uurtjes op de baby passen. Van ons drieën kende de baby Annika natuurlijk het beste, zij was immers zijn Grote Zus. Daarom had Annika haar t-shirt uitgedaan en dat tussen de neus van de baby en de boezem van mijn geliefde gepropt. Het leek te werken, want de baby stopte acuut met huilen. Toen nog wel. We vroegen aan Annika of ze het niet koud had, zo zonder t-shirt. Maar nee, ze had meer dan genoeg aan een trui over haar blote bast. Annika is warmbloedig, dat heeft ze van mij. Ook ik heb het nooit koud. Toch vond mijn geliefde dat het tijd werd voor een nieuwe winterjas. Natuurlijk had ik aangeboden de baby te dragen, ik had daar immers in een grijs verleden ervaring mee gehad. Maar het zou niet handig zijn bij het passen van de jassen. We vonden een mooie jas, de hoed zette mijn geliefde voor de grap bij me op. Dat grapje zou me duur komen te staan.

Toen ik voor de passpiegel stond leek het wel alsof ik mezelf voor de eerste keer echt zag. Alsof ik met een hoed op mijn kop eindelijk ‘af’ was. De winterjas was bijzaak geworden. En dat terwijl ik nooit een man met een hoed had willen worden. Voor je het weet moet je dingen doen die mannen met hoeden doen. Of wordt er naar je gerefereerd als: ‘o, die met die hoed.’

De volgende dag zat ik op een plastic stoel tussen honderden ouders koffie te drinken bij FitByRox Danssportstudio in Hilversum. Even daarvoor waren onze kinderen meegenomen naar een aparte ruimte, waar ze auditie moesten doen voor Kinderen voor Kinderen. Ze zouden terugkomen met een rode enveloppe in de hand. Er was ons verzocht de enveloppe - waarin stond of het kind door mocht naar de volgende ronde - pas thuis open te maken. Ik snap dat wel. Niet alleen onder de kinderen, maar toch vooral ook onder de ouders heerste er een ongezonde spanning, en je wil niet dat er gewonden vallen in zo’n danssportstudio. Het liedje dat ze had moeten oefenen heette ‘Wereldreis’ en bevatte de regels: ‘Ik kom op plaatsen waar de mensen met weinig gelukkig zijn. Soms wou ik dat ik blijven kon, maar thuis is toch ook wel fijn.’
‘Je moet het wel zingen alsof je echt zin hebt in die wereldreis,’ had ik tegen haar gezegd, maar ik wist dat ze Kaatsheuvel al tergend ver vond.

Naast me zat een vader met een mutsje. Hij krabde een paar keer nonchalant door dat mutsje heen, waardoor ik ook kriebel op m’n eigen hoofd kreeg. Maar door een hoed heen krabben zou er minder nonchalant uitzien en de hoed er speciaal voor afnemen al helemaal. Het liefst had ik de hoed ook niet opgehouden. Een man met een hoed had ik al niet willen worden, maar al helemaal niet een man die z’n hoed binnen ophoudt. Je kan veel zeggen van mannen met hoeden, maar het zijn geen mannen met mutsjes of, godbetert, petten. Maar bij FitByRox bleken ze niet in het bezit van een hoedenplank. Ik had mijn winterjas daarom ook maar aangehouden, dan zou het net lijken alsof ik op doorreis was, waarbij mijn dochters auditie slechts een pauze-activiteit voor onderweg was. Warmbloedigheid is niet altijd alleen maar een zegen. Mijn zweet gutste over de plastic stoel heen en de jeuk op m’n kop werd ook alleen maar erger.
’Voor mij is het toch het belangrijkst dat ze gelukkig zijn,’ sprak het mutsje naast me. Blijkbaar had hij al een tijd tegen me aan zitten praten en had ik er begripvol bij geknikt.
’Zij zijn er om onze dromen waar te maken,’ vervolgde hij zijn betoog. ‘Kijk, wij zijn onze wilde haren al kwijt. Dat proberen we natuurlijk heel erg te verbergen. En dat doen we ieder op onze eigen manier. Maar the show must go on. Nog meer koffie?’

Teruggekomen in Amsterdam, pakten we de fiets. Er moesten nog boodschappen gedaan worden. Van veel wind was geen sprake, maar al gauw vloog de hoed van mijn hoofd. Een vrouw op het voetgangerspad ving hem. Of beter gezegd: de hoed landde in haar hand. Zij keek er verwonderd naar. Ik zag haar het gevoel hebben in een film te zijn beland. Het duurde een tijd voor ik had kunnen remmen en terugkeren. Zij bleef de hele tijd geduldig daar staan, alsof het grote avontuur waar ze haar hele leven op wachtte nu dan eindelijk begonnen was.

Zonder hoed voelde ik me naakt, nu al, maar ik wist hoe die dingen gingen. De volgende keer dat de hoed zou wegwaaien, vermoedelijk de volgende ochtend als ik Annika naar school bracht, zou het irritant beginnen te worden. Grappig-irritant, dat dan nog wel. Maar vanaf de derde keer zou ook de humor er gaandeweg uit sluipen. Bovendien had ik voor die passpiegel er niet bij stilgestaan, hoe graag ik muziek luister in de buitenlucht. Zowel onder de hoed als over de hoed heen zou een koptelefoon een mal gezicht zijn. Nee, het was duidelijk. Ik hoefde niet bang te zijn met de hoed te vergroeien, hij was duidelijk niet in mijn leven gekomen voor dagelijks gebruik. Ik zou de hoed voortaan alleen nog maar opdoen bij speciale gelegenheden. En soms ook bij een onspeciale gelegenheid, zodat dat dan toch weer een speciale gelegenheid zou worden.

Het leven is een speciale gelegenheid, maar je moet er wel een hoed voor opzetten. We besloten de enveloppe ongeopend te houden.

hoed.JPG

Kleedkamerpraat

Ik betrap mezelf er altijd op in een zonderling opgewekte stemming te geraken wanneer ik een bezoekje mag brengen aan de fietsenmaker. Waarschijnlijk omdat ik weet dat deze fietsenmaker z'n vak verstaat. Bij de ontdekking van een bescheiden euvel ben ik zo blij als een kind, omdat ik dan een legitieme aanleiding heb hem (of ik moet eigenlijk zeggen 'ze', ze zijn met z'n vijven, allen even robuust als zachtmoedig) lastig te vallen. Het euvel in kwestie blijkt doorgaans geen naam te mogen hebben. Nee, dat die bel net iets minder mooi galmt dan voorheen is een kwestie van een olietje, dat kan ter plekke wel even. Maar dan die banden en die kettingen, hoe heb ik dat nou zo ver kunnen laten komen? Tja, de echt essentiële zaken ontgaan me doorgaans. De fietsmaker diagnosticeert meewarig terwijl ik schaapachtig lach. Het is het vertrouwde spel. Als ik hem later op de dag ophaal voelt m'n fiets als herboren en daarmee ik ook.

'Er is iets met de standaard. Ik weet niet wat het is, maar hij lijkt net iets minder stabiel te staan dan normaal,' leg ik uit aan de man met z'n overall vol vlekken. Hij kijkt me geamuseerd aan door een bril zo a-modieus dat het voor hip door zou kunnen gaan. 'Je kan deze standaard uitklappen hè?' zegt hij en hij klapt hem uit. 
'Oh ach,' zeg ik, 'maar ja, nu hij hier toch staat...'
'Kunnen we hem net zo goed een check-upje geven. Het is al goed, jongen. We gaan deze makker weer eens even lekker bijstellen.'
Ik huppel de fietswinkel uit om mezelf op een ijsje te trakteren.

Als ik m'n trouwe tweewieler de volgende dag ophaal ben ik al net zo uitgelaten. De mannen zitten met z'n allen rond een lage tafel, waarop een enorme stapel boterhammen prijkt. 
'Sorry dat ik jullie onder schafttijd moet storen,' knipoog ik.
Ze maken om de beurt een schijnbeweging, door even van de stoel omhoog te wippen en dan weer te gaan zitten. Tot eentje met gespeelde verliezersblik blijft staan en naar achteren loopt om mijn fiets te halen.
Hij somt op wat er allemaal aan gedaan is, ik knik begrijpend.
'Die kan er dus weer even tegenaan,' concludeert hij. 'Dat is dan zesentwintig euro en vijfentachtig centjes.'
Wat een kleinigheid voor zoveel geluk, denk ik bij mezelf als ik m'n kaart in het pinautomaatje steek. 
Het apparaatje reageert niet.
'Oh, even d'r uit en dan weer d'r in,' zegt de fietsenmaker.
'Dat zei m'n vrouw vannacht ook,' grinnik ik.
Voor enige tijd snijdt er een stilte door de ruimte. Alle kaken zijn halverwege een boterham gestopt.

'Oei oei oei,' mompelt dan een van hen aan het tafeltje. 'Laten we maar even doen alsof we dit niet gehoord hebben.'
'Nee,' zegt degene die voor me staat, 'we moeten dit niet zomaar wegwuiven. We moeten het benoemen. Elkaar aan durven spreken. Kasper, dit hadden we niet achter jou gezocht.'
'Het was maar een grapje,' stamel ik. 'Ik heb niet eens een vrouw. Niet meer.'
'Mag ik zeggen dat me dat niet kan verbazen?' zegt hij. 'Vrouwen slikken dit soort 'humor'' - z'n vingers krommen zich tot aanhalingstekens - 'niet langer meer. En terecht.'
'Maar ik zeg dit soort dingen normaal nooit,' hoor ik mezelf huilerig zeggen. 'Het moet het zomerweer zijn ofzo, ik ben echt in een rare stemming.'
'We zijn allemaal wel eens in een rare stemming,' spreekt de jongste van het stel, een gespierde gast met een nek vol tatoeages, 'maar dan wees je een vent en ga je niet de openbare ruimte met je issues besmetten. Besef je wel dat je door dit soort uitspraken dingen normaal maakt die helemaal niet normaal zouden moeten zijn?'
'Maar,' probeer ik in een laatste poging mezelf te verdedigen, 'mijn zogenaamde vrouw zei het toch. Niet ik. Dan is dat toch juist heel verantwoord?'
'Typisch om een zogenaamde vrouw dingen in de mond te leggen - zo van, 'we weten wel wat ze willen' - en daar dan niet eens de verantwoordelijkheid voor te nemen. Je verschuilen achter die laffe mannenblik. Zo'n cultuur willen we ver buiten onze mooie werkplaats houden. Het is geen kleedkamer hier. En als het hier wel een kleedkamer was zouden we er ook wat van zeggen.'
'Oké,' zeg ik. 'Ik zal het nooit meer doen.'
Een tienhandig applaus vult de ruimte.
'Echt heel mooi man, dat je wil leren. Raakt me erg. En spreek vooral ook anderen aan als ze de fout in gaan. Dan komen we er wel, met z'n allen.'

Als ik buiten sta vraag ik me af of ik ooit nog vol onbevangen vreugde deze fietsenmaker kan bezoeken. Misschien moet ik juist wel nóg vaker langskomen, om me zo steeds verder te kunnen ontwikkelen als man. Ooit zal ik het toch allemaal moeten begrijpen. 

Op driekwart van m'n route - ach, wat fietst die fiets weer lekker! - bedenk ik dat m'n kaart nog ongebruikt uit hun pinautomaat steekt. Als een penis die beschaamd op het nachtkastje is blijven liggen.

(Beeld: David Černý)

Salade-ui

Ik had het witgroene bosje al in m’n mandje gedaan, toen ik zag dat het niet was wat ik nodig had. ‘Lente-ui’ stond er op mijn lijstje, ‘salade-ui’ op het bordje. Ik legde het terug en liep langs alle vakken van de groenteafdeling, maar lente-ui kon ik niet vinden. Besluiteloos merkte ik dat mijn zoektocht me weer voor de salade-ui had laten eindigen. Had ik tot nu toe altijd salade-ui gebruikt waar het lente-ui had moeten zijn? Wist ik dan niet hoe lente-ui behoorde te smaken? Maakte het dan iets uit als ik voortaan door zou gaan met het een in plaats van het ander te gebruiken? Of was het onmogelijk ooit nog terug te keren naar die naïeve staat van voorheen?
‘Mag ik er even langs?’ vroeg een vrouw en greep een bosje met zo’n snelheid, dat het leek alsof zij zich in een geheel andere dimensie dan de mijne bevond. Moest ik haar erop attenderen dat zij nu salade-ui in huis haalde? Of zou dat ook precies zijn wat er op haar lijstje stond? Verslagen liep ik in de richting van de zuivelproducten. Eerst de andere boodschappen dan maar. 

Crème fraîche, biogarde, bitterkoekjesvla. Daar stond een jongen Danoontjes bij te vullen.
‘Mmm,’ schraapte ik mijn keel, ‘mag ik vragen waar de lente-ui staat?’
‘Ja,’ zei de jongen, die volgens zijn bordje Rayen heette, en hij liep voor me uit.
Hoe dichter we de plek naderden waar ik in de afgelopen tien minuten twee keer eerder was geweest, hoe benauwder ik me voelde worden.
‘Ja, ik dacht dus ook dat dat het was,’ legde ik aan Rayen uit, ‘maar dit blijkt salade-ui te zijn.’
‘Wááát?’ zei Rayen met overslaande stem. Gebiologeerd keek hij naar het bordje, waar ik mijn hand voor gespreid hield alsof ik zojuist een goocheltruc met de letters had uitgehaald.
‘Nou,’ concludeerde hij toen opeens heel nuchter, ‘dan is het toch salade-ui.’
‘Maar in het recept staat lente-ui,’ 
‘Welk recept?’
‘Waar ik de lente-ui voor nodig heb.’
‘Ik weet het echt niet hoor. Ik weet het echt niet.’
Schuchter liep hij weg. Nu stond ik dus weer alleen voor het vak met salade-uien.

Hoe lang ik daar bleef staan weet ik niet, maar inmiddels had ik alles over het onderwerp op mijn telefoon gegoogeld. Nu zou ik Rayen zoeken om het hem te vertellen, zodat deze kennis zich via hem verder zou kunnen verspreiden. Na enige omzwervingen trof ik hem bij de koolzuurhoudende dranken.
‘Rayen!’ riep ik en hield triomfantelijk een bosje salade-uien voor z’n neus.
‘Het blijkt dus gewoon een synoniem te zijn. Salade-ui ís lente-ui. Ik heb altijd het juiste gekocht.’
‘Oké,’ zei Rayen. Tot mijn verbazing leek het hem niet echt te interesseren. Terwijl hij net nog even zo verbaasd was geweest. Maar zo makkelijk liet ik me niet uit het veld slaan.
‘Kijk,’ reciteerde ik uit het hoofd, ‘waar veel mensen het mee verwarren is bosui. Maar dat is dus wél daadwerkelijk iets anders.  Het komt voort uit hetzelfde gewas, maar de lente-ui wordt eerder gerooid. Bij de bosui zit een bolletje aan de onderkant. In culinaire zin is er niet al teveel verschil, de bosui is volgens Emma1974 alleen net ietsje scherper.’
Rayens ene oog keek me aan met een schichtige blik, terwijl z’n andere gericht bleef op de pallet Rivella. Uit zijn blauw-witte borstzak haalde hij een portofoon.
‘Lente-uitjes bevatten veel mineralen en staan bekend om hun gunstige invloed op botten, spieren en tanden,’ ging ik onverdroten verder. 
Rayen drukte op een knop en fluisterde haastig: ‘We hebben er weer eentje. Code 14.’
‘Het wordt ook wel salade-ui genoemd, omdat het een slaatje een echte boost kan geven. In Vlaanderen wordt het ook wel schalulleke genoemd. In de eerste paar edities van Suske & Wiske heette de pop van Wiske ook zo, maar omdat dat voor Hollanders raar klonk veranderde Willy Vandersteen dat later in Schanulleke. Met een ’n’ dus.’
Ik voelde een stevige hand op mijn schouder. 

Remco, die zich voorstelde als de filiaalregisseur, was een kast van een man. Hij leidde me voor  door de rubberen flappen naar het magazijn en vervolgens een trapje af. We stonden in een smalle gang. Hij haalde een koperen sleutel van een plank en opende een lage deur. De piepkleine kamer werd geheel gevuld door een tafel met een stoel. Remco gebood me daarop plaats te nemen en bleef zelf staan. Aan de muur hing een naaktkalender uit 2003.
‘Kasper heet jij toch?' checkte hij met Mokumse tongval.
Onwillekeurig streek ik even over m’n borst, maar daar bleek geen bordje te hangen.
‘Hoe weet u dat?’ vroeg ik.
‘We volgen jou al een tijdje, jongen. Niet paranoia worden hoor, gewoon via je bonuskaart. Maar je spendeert nogal wat tijd in ons winkeltje. Niet dat we daar nou echt op vooruit gaan. Sterker nog, ik heb zo een donkerbruin vermoeden dat we juist inkomsten mislopen door die bezoekjes van jou. Want dat staat hier maar te dralen met z’n lijstje en z’n telefoontje, mensen worden daar kriegelig van. Die willen hem zo snel mogelijk peren. En ik ken ze geen ongelijk geven.’
‘Sorry,’ stamelde ik.
‘Nee, jij ken daar ook niks aan doen. Zo ben je nu eenmaal. Maar je moet niet het personeel lastig gaan vallen, knul. Met al je informatie. We motten dat soort dingen een beetje stil houden. Dat lente-ui tegenwoordig salade-ui heet en meer van die ongein. Voor je het weet gaan de mensen zich afvragen wat eigenlijk de zin van het leven is. En dan heb je de poppen aan het dansen, want de lust tot consumeren wordt dan wel een beetje vergald hè. Door types zoals jij.’

Ik beloofde Remco dat ik me voortaan koest zou houden.
‘Hartstikke mooi, zie dit dan maar als een leermomentje,’ zei hij en hij leidde me naar boven.
‘Ga maar lekker je boodschappies afrekenen en zeg maar tegen Fatima van kassa 4 dat je een extra moestuintje krijgt namens mij. Wie weet zit ‘r wel stengelui in je bakkie.’
Uit zijn keel klonk een holle, angstaanjagende lach. De wereld die zich aan de andere kant van de rubberen flappen voor me uitstrekte leek met geklemde kaken mee te grinniken.

Selectieve indoctrinatie

‘Ik háááááááááááát Trump. Dat mag ik toch wel zeggen?’
Glazig kijk ik naar de bijna-zesjarige aan de andere kant van de tafel. Ze doet het de laatste tijd vaker, zomaar vanuit het niets een onderwerp aansnijden. Alsof haar ooit is verteld dat dat zo hoort tijdens het avondmaal. Van mij kan ze dat toch niet hebben, ik eet het liefst zwijgend.
‘Ja,’ zeg ik, ‘dat mag je zeggen. Al zal hij ook best goede eigenschappen hebben, net als ieder mens.’
‘Wat zijn eigenschappen?’
‘Dingen die bij iemand horen. Zoals dat jij vaak vrolijk bent, dat is een eigenschap van jou.’
‘En dat jij altijd verdwaald raakt?’
‘Is dat het eerste waar je bij mij aan denkt?’ Ik slik.
‘Ja, maar jij bent lief. En alle dingen die bij Trump horen zijn stom. En slecht. En lelijk. En stinkend.’
Bij elk woord laat ze haar vuistjes harder op haar placemat neerkomen. Vuurrood ziet ze.
‘Maar het volk heeft wel voor hem gekozen hè?’
‘Dan vind ik het volk ook stom,’ zegt ze. ‘Stom stinkvolk.’
‘Jezus schat, doe toch niet zo elitair. Dat soort dingen mag je echt alleen aan deze tafel hardop zeggen hoor.’
‘Wat betekent etielèr?’
‘Ga nu maar eten schat,’ zeg ik, ‘anders wordt het koud. En dat is die hele Trump toch ook weer niet waard.’

Ik merk dat een scala aan emoties door mij heen raast. Aan de ene kant trots, op dit onverholen engagement van mijn eigenste kroost. Aan de andere kant schaamte, omdat ik me afvraag in hoeverre ik het wereldgebeuren niet al te zeer laat doordringen tot de tere kinderziel. Moet haar niet nog enige jaren een wereld van louter kabouters en elfjes gegund zijn? Niet dat die sprookjeswereld niet op haar belangstelling kan rekenen. Als ik aan de rand van haar bed de meest onzinnige dingen uit mijn duim zuig hangt ze aan m’n lippen. Maar als ik tijdens een wandeling doe alsof ik een kabouter voorbij zie rennen slaat ze haar ogen neer en zegt ze: ‘Doe toch niet zo dom, papa. Geloof je het zelf ofzo?’ 
Verhalen zijn verhalen en de echte wereld is de echte wereld. Dat onderscheid heb ik nooit zo hard willen maken, maar Annika blijkt hier steeds weer onverbiddelijk streng in te zijn. Alternatieve feiten worden feilloos door haar doorgeprikt.

Er zullen ongetwijfeld types zijn die menen dat ik mijn kind indoctrineer. Die het onverantwoord vinden dat haar moeder haar meenam naar een demonstratie tegen het een of ander. Wat ze overigens dodelijk saai vond, zoals het hoort. Het enige wat haar aandacht wist te trekken was een protestbord, dat ze daar van iemand kreeg. Aan de ene kant staat een boos gezichtje, aan de andere kant de tekst ‘Ik ben boos’. Ze houdt het omhoog als ze om wat voor reden dan ook boos op me is, zodat daar geen misverstand over kan bestaan. Ik denk er nu over om bordjes te maken met emoticons voor alle denkbare stemmingen, zo kan onze communicatie tenminste net zo vlekkeloos verlopen als tussen mensen op het internet.

Twee weken geleden zijn we verhuisd. Voor Annika’s kamertje kocht ik een poster van The Beatles. Ze is groot fan van dat kwartet. Aanvankelijk uitsluitend van het vroege werk, maar de laatste tijd weet ze ook steeds meer hun psychedelische periode te waarderen. Van K3 is ze ook fan (volgens mij van al hun periodes), maar die zullen nooit ofte nimmer mijn huis inkomen. Al kan het natuurlijk heel goed mogelijk zijn dat mijn geëtaleerde walging zo gauw een van de bij vriendinnen gehoorde liedjes uit haar keeltje klinkt, dat de aantrekkingskracht alleen maar vergroot. Toch kan ik me onmogelijk niet uitspreken op dit vlak. Anders hebben 'ze' sowieso gewonnen.

Mijn dochter laat zich selectief indoctrineren en toont daarmee haar autonomie. Het is inmiddels een spel tussen ons geworden dat ik Bowie in haar bedje blijf leggen en zodra zij deze pop ziet hij door de kamer gesmeten wordt. ’Stomme, stomme Bowie, jij hoort hier niet,’ gromt ze dan. Als je grootste held nog maar net het tranendal verlaten heeft, doet getuige van zoiets moeten zijn intense pijn. Later leerde ik het juist waarderen dat zij niet zomaar al mijn voorkeuren klakkeloos overneemt. Wellicht beter dan ik dat zelf deed, begreep Annika van begin af aan dat ik die pop meer voor mezelf dan voor haar had gekocht. 

Annika’s liefde voor The Beatles mag dus vanuit een relatieve autonomie begrepen worden en voor haar Trump-haat zal dat dan ook wel gelden. Want al bevinden we ons in een omgeving waar die haat simpelweg onvermijdbaar is, weet ik zeker dat niemand in haar bijzijn zulke felle bewoordingen kiest om die haat in uit te drukken. Die woorden zijn van haar.

Als ze in bed ligt vraagt Annika om een eng verhaaltje.
‘Maar dan krijg je toch nachtmerries?’ vraag ik bezorgd.
‘Maakt niet uit,’ zegt ze. ‘Dat heb ik er voor over. Het moet echt het aller-aller-allerengste zijn wat je maar kan bedenken.’
Uiteraard neem ik zo’n verzoek serieus. Vampiers, zombies en clownspoppen spoken door m’n hoofd, maar steeds denk ik dat het nog wel een tandje enger kan.
‘Weet je het al?’ vraagt Annika met hoopvolle ogen gericht op mijn peinzende hoofd.
Dan schiet me te binnen dat ik het nieuws al een paar dagen niet meer gevolgd heb. Ik til m’n billen omhoog van de bedrand, trek m’n telefoon uit m'n broekzak en ga naar Twitter.

Muizenjacht/Huizenjacht

Ik lig te chillen op de Champix wanneer ik de muis meen te zien. Hallucinaties behoren tot de honderden mogelijke bijwerkingen die op de bijsluiter staan vermeld. Een andere is zelfmoord, wat wellicht het hoge slagingspercentage verklaart waarmee deze pil mensen definitief van het roken weet te brengen. Pas over tien dagen hoef ik te stoppen. Sterker nog, tot die tijd moet ik moedig doorroken van de dokter. Negatieve associaties aanmaken, wordt dat genoemd. De pil, die ik drie maanden lang dagelijks dien te slikken, zorgt ervoor dat het neurogebeuren van je dopaminevitrine gereceptoblokeerd wordt, of iets dergelijks. Het is dus al met al tegen heug en meug paffen geblazen. En daarbij dan langzaam gek worden, zoals muizen zien die er misschien helemaal niet zijn. Het duurt minder dan twee seconden, dan is de verschijning weer achter de koelkast verdwenen. Helemaal onvoorstelbaar dat zulke beesten hier zouden rondscharrelen is het ook weer niet; ik heb ze een paar keer in de gangen van dit oude gebouw gezien. Maar wel net iets te toevallig dat ik uitgerekend op de eerste dag dat ik hallucinaties kan hebben er eentje in mijn appartement betrap. Of zou zo’n muis dat ruiken?

‘Steek je er nou alweer een op?’ vraagt Zwaan verbaasd.
‘Denk niet dat ik dit voor mijn plezier doe hoor, het moet van de dokter,’ mompel ik naar mijn goede vriendin.
Haar afkeur voor hulpmiddelen bij het stoppen heeft Zwaan deze avond uitgebreid laten merken. Volgens haar is ‘cold turkey’ de enige juiste weg. De rest is een complot van de farmaceutische industrie.
‘Hoe kom ik er nou ooit achter of wat ik gisteravond zag echt was?’ peins ik voor de zoveelste keer.
‘Je kan jezelf beter eens afvragen waarom dit jou zo bezig houdt,’ zegt ze op omineuze toon. ‘Diep van binnen weet jij ook wel dat je je niet prettig voelt bij dit medicijn.’
Ik wil zeggen dat ik me vooral niet prettig voel bij het idee van muizen in mijn huis, maar besluit op een ander onderwerp over te stappen. Terwijl ik een nieuwe sigaret rol begin ik over de Amerikaanse verkiezingen. Langzaam maar zeker verdwijnt de ervaring van gisteren uit mijn hoofd. 
‘Hé, goed nieuws Kasper!’ roept Zwaan middenin mijn niet onaardige Trump-imitatie. ‘Ik zag hem net over het aanrecht racen. Het was dus toch geen hallucinatie.’
‘Goed nieuws?!’ roep ik ontsteld. ‘Dan heb je er dus godverdomme niks van begrepen. Ik hoopte juist dat het een hallucinatie was.’

Om half zes ’s ochtends ben ik klaar met opruimen. Alleen het stofzuigen bewaar ik tot een gebruikelijker tijdstip. Zwaan is al uren weg. Ze heeft mij een confronterende rondleiding gegeven langs alle gevoelige plekken van mijn woning. Kruimeltjes die ik nooit eerder had opgemerkt, etenswaren die niet goed waren afgesloten. ‘Daar komen ze op af,’ zei ze op de toon waarmee een dokter zegt ‘dat krijg je er nou van’ wanneer hij de uitslag van een soa-test overhandigt. Zwaan bleek een ervaringsdeskundige met muizen te zijn, voor mij is het geheel nieuw terrein. Ik wil slapen, maar rol nog een shagje. Nog acht nachtjes slapen en dan mag ik stoppen.

Voordat ik de volgende dag met het stofzuigen begin, besluit ik eerst Annika’s speelhoek grondig te reorganiseren. Verkleedkleren bij de verkleedkleren, tekenspullen bij de tekenspullen, spelletjes waar ze te groot voor is in een doos. Zelfs haar poppenhuis richt ik opnieuw in. De lakentjes strijk ik tussen duim en wijsvinger glad en leg ik op de bedjes, de poppetjes zet ik aan tafel met een theepot tussen hen in. Morgen is ze er weer bij mij, wat zal ze veel van haar spullen herontdekken en daar zoet mee zijn. De smaak van het huishouden heb ik inmiddels goed te pakken, de muis verdwijnt steeds verder uit mijn gedachten. Des te heftiger de hartaanval wanneer ik de kussens van de bank - dat vuilnisvat van chipsresten en rijstwafelkorrels - trek en een wezentje met glanzend zwarte ogen een metershoge sprong over mijn rechterschouder maakt. Terwijl ik minutenlang onbeweeglijk daar blijf staan met de stofzuiger in mijn hand, is het enige wat ik denken kan: ‘Gelukkig rook ik nog, gelukkig rook ik nog.’

De komende uren zit ik in een beangstigend brandschoon huis aan Google gekluisterd, mij verdiepend in de wondere wereld der antimuizentips. Diervriendelijke tips welteverstaan, want haat tegen die beestjes voel ik ondanks alles allerminst. Ik haat enkel mezelf, dat ik zo’n aantrekkelijke omgeving voor ze heb weten te creëren en mij zo snel een vreemde in mijn eigen huis voel. Zoals wel vaker op het internet wordt het ene ultieme advies elders weer onderuit gehaald. De enige constante factor is de aanwezigheid van mijn favoriete dier. Als er een kat in huis is denken die wezentjes wel tien keer na voordat ze een potje op de tafel gaan dansen.

Officieel heb ik een kat, twee zelfs. Loeder en Muis. Zij zijn achtergebleven bij mijn ex. Haar nieuwe vriend is allergisch voor dit soort schepels. Omdat ik mijn ex een gezonde relatie gun had ik aangeboden ze op den duur over te nemen. ‘Op den duur’ zou over een maand of drie zijn, wanneer ik een nieuwe woning gevonden moet hebben. Een mooie reden om bij dezen even gezellig het vierde wandje te doorbreken en aan te geven dat uw gouden tip (mailen naar: k.h.vanroyen@gmail.com) beloond zal worden met een sleutelrol in mijn volgende boek, een exquisiet kinderkunstwerk voor boven uw bed en een heiligverklaring in mijn nog op te richten kerk. Maximaal 700 euro pm, als het eventjes kan voor onbepaalde tijd en hoe dichter in de buurt van de Watergraafsmeer des te handiger qua naarschoolbrengenhaalpraktijken. En het moet niet alleen geschikt zijn voor een kind van 5, maar tevens voor een kat van 6. Waarmee ik wel de afloop van dit verhaal enigszins weggeef, maar die had u op basis van het plaatje vast al een beetje kunnen zien aankomen.  

Omdat enig gevoel voor ironie mij niet vreemd is, besloot ik van de twee degene te kiezen die de naam Muis draagt. Haar zusje, de grijze Loeder, heeft een knus onderkomen bij mijn ex-schoonmoeder gevonden. Maar daar ben ik nog niet. Op dit moment in de chronologie is een poes als mogelijke oplossing voor het muizenprobleem slechts iets wat zich in mijn achterhoofd bevindt. Om enkel en alleen vanwege zo'n stomme muis opeens mijn weloverwogen planning aan te passen voelt wat al te instrumenteel. Maar goed, de muis heb ik in het verhaal nog maar tweemaal gezien. De ene keer had het nog een hallucinatie kunnen zijn, de andere keer was vrij onontkoombaar maar duurde niet meer dan een seconde. Een seconde waar ik vervolgens urenlang van bij moest komen, maar toch. De derde ontmoeting zal alles veranderen, want dan begint het dier daadwerkelijk mijn huis over te nemen. 

Annika is inmiddels ingelicht over onze nieuwe onderhuurder. Nieuwsgierig loopt ze langs alle muren en roept: ‘muisie, muisie, kom dan!’ 
‘Het idee is dus juist eigenlijk dat-ie wegblijft hè,’ probeer ik haar uit te leggen.
Zoals gewoonlijk word ik genegeerd.
‘Hé, wat heb je met m’n spullen gedaan?’ hoor ik als ze haar speelhoek betreedt.
‘Ik heb lekker opgeruimd!’ verklaar ik vol trots.
‘Heb ik daarom gevraagd?’
O jeetje, begint de puberteit tegenwoordig al met vijf-en-een-half? 
Ik loop naar mijn dochter toe om haar tot de orde te roepen, maar zie dan dat ze vol verbazing naar het poppenhuis staart. Bovenop de theepot zit een wit donsje met schichtig op en neer trillende snorharen en cartooneske peperoogjes ons uitdagend te bestuderen. De poppetjes om hem heen lijken in afwachting van een speech. Dan klimt het babymuisje panisch via de gordijntjes naar de poppenbadkamer en maakt vanuit het badje een hoge sprong naar Annika’s kast, waarop een keurige rij schoenen een dankbaar stuiterparcours vormt. Vanuit de laatste roze gymp lanceert het wezen zichzelf naar de lichtgevende globe. Hij trapt een tijdje de poolcirkel in het rond en glijdt dan weg langs de Sovjet-Unie. De wereldbol is nog van mijn oma geweest.

Al twee uur lang houd ik het beest, dat zich steeds bewuster lijkt te worden van het feit dat-ie volledig de weg kwijt is, in de gaten. Ik bekijk mijn appartement met andere ogen, de mogelijke verstopplekjes blijken ontelbaar. Steeds als ik denk dat hij een definitieve uitgang heeft gevonden, hoor ik weer het getrippel van voetjes, of wordt er een boekje van een plank geschoven. Annika lijkt haar interesse inmiddels al lang verloren, terwijl ik spastisch langs alle meubels heen beweeg zit ze verveeld op de bank Tom & Jerry te kijken. Op zeker moment besluit ik de muis maar te lokken met een stukje kaas in een tupperwarebakje. Als hij daarin springt zal ik snel het deksel erop doen en hem dan naar buiten brengen. Wat ben ik toch een natuurliefhebber. Ik heb mijn jas al aan. Hij snuffelt een paar keer aan het bakje, maar als ik alleen maar aan een beweging denk, snelt-ie weg.
‘Och papa,’ hoor ik na mijn zoveelste moedige poging Annika zuchten, ‘dat heeft toch helemaal geen zin. Je moet gewoon gif strooien.’

We zijn maar op het terras naast mijn huis gaan zitten, waar ik in de ijzige koude een half pakje shag wegwerk. Als avondeten bestellen we bitterballen en vlammetjes. Annika drinkt er chocolademelk bij, ik bier, jenever en whisky. 

Die nacht doe ik geen oog dicht, ik meen het wezentje overal te horen. Elk moment verwacht ik dat het op mijn hoofd zal landen.
‘Scheer je weg!’ roep ik met overslaande stem. Annika schrikt wakker en begint te huilen. Ik wil opstaan om haar te troosten, maar een apocalyptische maagkramp houdt mij tegen het matras gedrukt. Champix en alcohol blijkt geen verstandige cocktail. 

Het enige wat de volgende dag van het beest te bekennen valt zijn de poepjes die het overal heeft achtergelaten. Mijn gehele schoonmaakoperatie kan opnieuw beginnen. Ditmaal doe ik het op mijn tenen. Ik vraag Annika of zij de kussens van de bank wil halen zodat ik daar kan stofzuigen.
‘Waarom moet ik dat doen?’ vraagt ze verbaast.
‘Mwah, lijkt me echt iets voor jou,’ zeg ik.
Door mijn dichtgeknepen ogen zie ik daar enkel wat uitgeknabbeld kussenvulsel liggen.
‘Misschien is-ie naar z’n eigen huis,’ oppert Annika aan het eind van deze muisloze dag.
‘Wij zijn hun huis’ fluister ik zonder haar aan te kijken. ‘Ze gaan alles overnemen. ALLES! Deze was vooruit gestuurd. De invasie kan elk moment beginnen. Hoor je de muren al kraken?’
Heb ik vanmorgen nou mijn pil genomen?  

Op de eerste dag dat ik niet meer rook begint de rust in mijn leven weer een beetje weder te keren. Het is nog steeds onzeker waar ik over een paar maanden zal wonen, maar tot die tijd kan ik mij ieder geval thuis voelen in mijn huis. Dankzij Muis.

Hoe lang ik op mijn hurken naar het silhouet onder mijn bed heb staan staren alvorens ik het met de stofzuigerslang naar voren schuif weet ik niet. Ik hoop niet dat Muis er lang mee heeft zitten spelen, dat dat snoezige gezichtje in een legpuzzel vol ontbrekende stukjes is getransformeerd. Inmiddels is dat gezichtje toch ook een beetje als een vriend gaan voelen. Een vriend tegen wil en dank weliswaar, maar dat blijken zo vaak juist de makkers waar je je het meest aan hecht. Maar wie weet heeft zelfs de wildernis van dit huis geen enkel natuurlijk instinct aangewakkerd bij die luie Muis - die niet eens opkijkt naar vis of vlees in een pan, maar enkel fabrieksvoer blieft - en was het muisje een serene hongerdood gegund. 

Ik slik, buig m’n hoofd en kijk met bonkend hart naar het lijkje voor mijn voeten. Een minuut verstrijkt voordat ik begrijp dat het een sok is.

Postzegel

Gezeten aan de Seine werd mij de volgende tekst gedicteerd:

Lieve Renske,
Ik heb de Eiffeltoren gezien.
Ik vind je heel lief.
Annika

Op mijn vraag of dat niet wat te summier was antwoordde mijn dochter: 'Nee nee nee, dat is precies goed.' Waarschijnlijk had ze gelijk ook, mensen draaien doorgaans veel te veel heen om de kern van wat ze te zeggen hebben. Gewoonlijk doe ik niet aan vakantiekaartjes, maar mijn ex had laten weten dat Annika's schoolvriendinnetje er een verstuurd had en zij er dus ook een van ons moest krijgen. Anderhalf uur geleden hadden we de Thalys verlaten, maar het leek me het beste dit maar meteen achter de rug te hebben. Want ik ken mezelf, anders zou deze opdracht onze hele vakantie gaan beheersen.

De ansicht die Annika uitkoos toonde een reuzenpoes die het genoemde bouwwerk een kopje gaf. De compositie deed pijn aan mijn ogen, maar zij vond het hilarisch. Postzegels verkochten ze bij het toeristenkraampje niet, daarvoor moesten we bij 'un tabac' wezen. Daar zouden we zo dan maar naar op zoek gaan. 

Annika wilde graag de Eiffeltoren beklimmen, maar ze wist van haar vaders hoogtevrees. 'Anders hou jij gewoon je ogen dicht,' opperde ze. 'Dan moet je wel heel goed m'n hand vasthouden.' Even overwoog ik alle pros en cons van dit aanbod, maar toen ik haar op de immense rij wees werd gelukkig de draaimolen aan de overkant een aanvaardbaar alternatief bevonden. 

Daarna namen we een rondvaartboot naar de Notre-Dame, waar we op een terrasje voor twintig euro een biertje en een cola dronken. 'Eigenlijk mag ik dat niet,' merkte Annika over de cola op. Vervolgens bekeken we de Arc de Triomphe. Bij al deze architectonische klassiekers vroeg ik me steeds af hoe het zou zijn ze voor het eerst te ervaren. Annika leek het allemaal niet onaardig te vinden, maar was vooral onder de indruk van een open dubbeldekker. 'Kijk dan papa!' riep ze uit. 'Dat klopt toch niet als een bus?'

Een postzegel hadden we intussen godverdomme nog steeds niet gevonden. Op mijn vraag 'À la recherche du stamps?' werden we steeds weer naar 'un tabac' verwezen. Maar deze winkeltjes zaten goed verstopt en als we er een vonden bleek de laatste postzegel net over de toonbank te zijn gegaan.

Inmiddels was het etenstijd geworden. Op aanraden van een zelfbenoemde kenner gingen we naar een tentje in Quartier Latin dat wel zo authentiek zou moeten zijn dat je je er een echte Parijzenaar kon wanen. Pontificaal zette Annika de pimpelpaarse miniatuureiffeltoren die ze mij had laten kopen op het bord voor zich, alsof daarmee dit tafeltje pas echt van ons was. Ik vertelde haar dat er ooit een vrouw met de Eiffeltoren was getrouwd, maar zoals gewoonlijk wanneer ik een poging tot smalltalk waag werd ik wantrouwend aangekeken.  Het hoogbejaarde obertje was zichtbaar ontroerd door ons bezoek. Toen ik vroeg wat zijn specialiteit was begon hij een eend te imiteren.

Het eten was hemels. Aangezien ik graag de indruk wilde wekken een welopgevoed kind met een ontwikkelde smaak als disgenoot te hebben werkte ik als dessert vliegensvlug de onaangeraakte portie tegenover me naar binnen. Annika stond op de uitkijk, wanneer iemand onze kant op keek zou ze een tik met de Eiffeltoren geven. Toen de lieve ober liet merken er diep van onder de druk te zijn dat het meisje haar hele bordje had leeggegeten, knikten we beiden trots. Terwijl wij onze postzegelqueeste voortzetten kwam er een vreemd gekwaak uit mijn maag.

We liepen een steegje in. 'Dit is onze laatste poging voor vandaag,' beloofde ik plechtig aan de gapende kleuter toen we een smal gebouw in liepen. De gang waar we terecht kwamen werd omringd door glazen deuren, met daarop plaatjes van speelkaarten, roulettetafels en blote vrouwen. Het rook er naar schoonmaakmiddel. Tegenover me stond een boomlange zwarte man, met bijna volledig witte ogen. Ergens bekroop me het gevoel dat hij al heel lang op ons stond te wachten. 'Parlez-vous anglais?' vroeg ik hoopvol. Na een intense stilte sprak een koelbloedige stem: 'I don't speak English. I only speak money.'

Met de reuzenpoes brandend in mijn borstzak zette ik uiteen waarvoor wij kwamen. De man verdween zwijgend naar achteren. Zoals met zoveel dingen in het leven leek het kind aan mijn hand het allemaal heel vanzelfsprekend te vinden. 'Misschien moeten we toch maar gaan, we zoeken morgen wel weer verder,' fluisterde ik gehaast naar haar. 'You wait,' klonk het toen door de ruimte. Met een doffe klap legde de man zijn knokige hand op de toonbank. Daar lag de zegel. Goddank had ik gepast geld bij me.

'Nu moeten we nog een brievenbus vinden,' sprak Annika monter toen we weer buiten stonden. De avond was nog jong, de vakantie nog maar net begonnen.