Teststraat

Omdat ik op vakantie zou gaan, moest ik me laten testen. Voor het gegeven adres stonden twee jongens van een jaar of zestien in trainingspakken. Ik weet niet of je dat een rij kan noemen, maar ik sloot me toch maar achter ze aan.
‘Hé broer, wil jij je testen voor een event?’ vroeg de voorste.
‘Nee,’ zei ik, ‘voor een reis.’
‘Ah,’ zei de achterste, ‘die doen ze hier niet meer. Dan moet je naar… wat was het adres ook alweer?’
‘Voorste Achtergracht 113,’ hielp de voorste.
‘Dat is vreemd,’ zei ik, ‘want ik heb toch echt dit adres doorgekregen.’
‘Je bent niet de eerste,’ zei de achterste.
‘En je zal ook niet de laatste zijn,’ grijnsde de voorste moedeloos.
Ik wist niet of dat geruststellend bedoeld was, maar ik hield mijn telefoon omhoog om ze mijn mail te laten zien.
‘Waarom heb ik daar dan geen bericht over gekregen?’
‘Het systeem kan dat niet aan,’ zeiden de jongens in koor.
‘Ik ga toch even binnen informeren, want als ik nu naar de Voorste Achtergracht ga kom ik te laat.’
‘Niet naar binnen gaan,’ zei de voorste jongen, ‘dat hebben ze liever niet. Daarom staan wij hier. Ik zou maar gaan racen, dan moet je het redden. Waar sta je geparkeerd?’
‘Ik ben met de fiets,’ zei ik, ‘En ik wil toch echt even binnen navragen. Ik vind het een rare zaak.’
‘Geloof je ons niet?’ zei de achterste.
‘Is het vanwege onze huidskleur?’ zei de voorste.
‘Natuurlijk geloof ik jullie, maar ik vind het gewoon wat merkwaardig.’
Kordaat stapte ik langs hen heen. Ik vroeg me af waarom ze zo achter elkaar stonden, als ze geen rij moesten vormen.
‘Dit is de laatste die we binnen laten hoor,’ zei de voorste. Het klonk alsof hij dat vaker had gezegd.
Het meisje aan de balie scande de code in m’n mail. Er leek niets aan de hand te zijn. Toch zei ik voor de volledigheid: ‘Er staan jongens buiten, die zeggen dat ik naar een ander adres zou moeten, echt heel mal.’
‘Oh,’ keek het meisje verstoord op, ‘u komt niet voor een event?’
‘Nee,’ zei ik, ‘voor een reis. Maar ik heb dit adres gekregen, kijk maar in de mail.’
‘Ja,’ zei ze, ‘dan moet u naar de Voorste Achtergracht. Foutje in het systeem. Waar staat u geparkeerd?’
‘Ik ben met de fiets,’ zei ik, ‘ik ga dan te laat komen. Ik vind dit toch echt merkwaardig.’
‘Ik geef ze wel even een seintje dat u wat later bent.’
‘Oké, en wat was het adres ook alweer?’
‘Voorste Achtergracht 113.’
‘Ja,’ zei de voorste jongen, die zijn hoofd door de ingang had gestoken, ‘dat zei ik toch. Geloof je me nu?’
‘Ik geloofde je wel,’ zei ik, ‘ik vind het alleen wat merkwaardig.’
‘Ik vind het merkwaardig dat er zo weinig vertrouwen is in deze maatschappij,’ zei hij.
‘Het menselijk contact verdwijnt waar je bijstaat,’ zei de ander.
‘Ik… ik moet racen.’
‘Ja, ik zou maar opschieten als ik jou was,’ hoorde ik achter me.

Zonder mijn blik van Google Maps te houden, kwam ik driemaal bijna onder een auto terecht. Het laatste stuk van de route bestond uit bouwplaten over opengebroken straten, deze leidden naar een statig pakhuis. Ik checkte het een paar keer, dit leek toch echt het adres te zijn. Toen zag ik op de muur een piepklein pijltje, met daaronder ‘Teststraat’. Ik drukte op de intercom en de deur ging traag open. Binnen scheen een vreemde verlichting, waardoor ik nauwelijks de pijltjes aan de muren kon ontwaren. Ik moest twee trappen op, daarna een lange gang door, toen nog een trap omhoog en daar kwam ik uit op een massieve eikenhouten deur met een papiertje erop. Met sierlijke letters stond er ‘kloppen graag’ geschreven. Dus deed ik dat maar.
Enige tijd stond ik daar. Ik wilde me net omdraaien toen een gebocheld mannetje opendeed. Hij had een laboratoriumjas aan die ooit wit moest zijn geweest.
‘Zo jongeman,’ zei hij, ‘kom jij lekker een testje doen?’
‘Ja,’ zei ik, ‘een kwartier geleden had ik een afspraak op een andere locatie, maar ik werd hier naartoe gestuurd.’
‘Geeft helemaal niks, geeft helemaal niks. Maar je klinkt wat buiten adem, dat lijkt me geen goed teken. Wil je dan misschien een kopje thee?’
‘Nee dank u,’ zei ik, ‘een test is voldoende. Wilt u mijn barcode niet scannen?’
‘Codes interesseren me geen sikkepit,’ zei de man, ‘ik zie dat ik jou vertrouwen kan, daar heb ik oog voor. Ik zal eens kijken wat ik in huis heb. Ben je al gevaccineerd?’
‘Ja, voor de helft.’
‘Welke helft?’
‘Ik heb één van mijn twee vaccins gehad, een paar weken geleden. En overmorgen ga ik op reis, vandaar dat ik getest moet worden.’
‘Zo zo, op reis. Dat doet maar. Vind je het hier dan niet leuk genoeg?’
Ik wist niet zo goed wat ik zeggen moest. Nooit had ik zo verlangd naar een stok in m’n neus, maar dit leek nog wel even te kunnen duren. Gelukkig leek de man geen antwoord af te wachten, hij bestudeerde de inhoud van een lange la.
‘Ik heb iets nieuws voor je, een primeur,’ zei hij. ‘Maar ik moet even weten in welke arm je geprikt bent. Links of rechts?’
‘Links, geloof ik,’ zei ik. ‘Doet dat er dan toe?’
‘Natuurlijk doet dat ertoe,’ zei de man. ‘Álles doet ertoe.’
Hij trok een andere la open.
‘Ik heb hier nog wat wel wat leuks voor je, jongen. Iets nieuws. Een primeurtje. Lijkt het je niet wat om een heuse pionier te zijn?’
‘Nou, als ik er maar mee op reis kan,’ zei ik.
‘Precies,’ zei de man, ‘zo klaar als een klontje. Jij bent een reiziger, een avonturier. Deze nieuwe test heb ik zelf ontwikkeld, het verkeert nog in een experimentele fase. Maar ja, het is dan ook een test.’
‘Nou, ik weet niet of dat dan zo’n goed idee is,’ zei ik.
‘Natuurlijk is dat een goed idee,’ zei de man, ‘jij zal hier heel veel mensen een dienst mee bewijzen. Maar als je het niet vertrouwt, wil ik best Hugo even voor je bellen.’
‘Hugo?’ zei ik.
‘Hugo, ja. Die man heeft het aardig druk, neem dat maar van mij aan, maar als ik hem bel neemt hij meteen op. Zo is hij wel hoor.’
‘Ah,’ zei ik, ‘dat is mooi. Maar hoe werkt die nieuwe test?’
‘Zie je: toch die nieuwsgierigheid. Dacht ik het niet. De nieuwe test is met het gebruikelijke stokje, maar dan via de gehoorgang. Wat weinig mensen weten is dat het maar verwaarloosbare deeltjes van het virus zijn die zich in de keel ophouden. Nee, je oortjes, dáár willen ze wezen. Nog effectiever zou zijn via de poeperd, maar daar werk ik nog aan. Hele nachten breng ik hier door, je ziet het vast aan de zakken onder m’n ogen. Ik ben minder oud dan je zou denken hoor.’
‘Is dit het?’ zei ik afwezig, starend naar een pot die de man op tafel had gezet.
‘Nee, dat is rozenbotteljam. Het moet nog een poosje fermenteren, maar begint al aardig op smaak te komen. Wil je een likkie?’
‘Nee, dank u,’ zei ik.
‘Zal ik Hugo dan bellen? Hij zal trots op je zijn, hoor. Eindelijk iemand die niet aan het klagen en aan het mieren is, maar zich opwerpt om veranderingen te brengen. Zal hem echt goed doen om dat te horen. Hij heeft het ook niet makkelijk gehad hè.’
‘Nee, dat is niet nodig. Ik wil gewoon op reis kunnen. Doe dat stokje dan maar in m’n oor.’
‘Prachtig,’ zei de man. ‘Gewoon doorpakken. Daar houd ik van.’
Hij viste een katoenen zakdoek uit z’n broekzak.
‘Maak hier je oor maar mee schoon. Je linker hè, want je bent rechts gevaccineerd. Balans is de sleutel. Ga ik even het stokkie op maat knippen.’

Toen ik met een suizend gevoel in mijn hoofd buiten kwam, zag ik dat het donker begon te worden. Het had wat voeten in de aarde gehad, maar ik had dan maar mooi m’n test gedaan. Nog even wachten op mijn QR-code en dan was ik helemaal klaar om te gaan. Ach, vakantie, wat was ik daar toch aan toe.

lab.jpg