De Coronaclown (part V)

Hieronder volgt de zinderende finale van dit meeslepende quarantainefeuilleton. De vorige delen gemist? Lees deze dan eerst hier, hier, hier en hier.

Natuurlijk had ik van tevoren even moeten bedenken wat ik, afgezien van die dekselse Rivella, nog meer in huis moest halen. Wc-papier hadden we voorlopig genoeg, dat was een ding wat zeker was. En het leek me logisch dat ik vanavond koken zou, aangezien mijn geliefde met haar kunstenaars voorlopig niet zou zijn uitgezoomd. Ik hoopte maar dat Annika haar niet zou storen, dat ze zich bezig kon houden met een van mijn briljante suggesties en niet de tijd met domme filmpjes zou vullen. Waarom kon ze niet gewoon aan een goed boek beginnen? Als er een moment in de wereldgeschiedenis was voor een negenjarige om aan Misdaad en straf te beginnen, dan was dit het toch wel. Wat had Dylan Haegens dat Fjodor Dostojewski niet had? 
‘Mag ik er even bij?’ vroeg een vrouw met paars haar.
‘O sorry,’ zei ik, opeens beseffend dat ik de doorgang tussen de ontbijtproducten en koolzuurhoudende dranken blokkeerde.
‘Ja, dit is niet de tijd en plek om te dralen hè. Gewoon pakken wat je pakken moet,’ adviseerde ze, terwijl ik met m’n karretje naar achteren liep, waardoor zij ook een stuk naar achteren moest om daarna ruimte te hebben de bocht te maken. Als een buitenaardse entiteit door het dak van deze supermarkt kon kijken, zou deze er een hypnotiserende choreografie in kunnen zien. Hoe lang ik in de supermarkt rondliep, wist ik niet. Behanglijm en huzarensalade vulden nog steeds m’n gedachten. En Stefan die ik in het trappenhuis tegengekomen was. Stefan zonder clownskostuum.

‘Je hebt dat nummer niet gebeld hè?’ had hij gehaast gevraagd, alsof niemand ons mocht horen.
‘Het nummer op jouw flyer? Nee, nog niet aan toegekomen. Sorry.’
‘Nee, dat is juist goed. Ik heb een grote fout gemaakt. Ik had die flyers niet mogen verspreiden. Het is een foute organisatie, een gevaarlijke club.’
Opeens bedacht ik dat ik al een aantal nachten het geflap boven me niet meer gehoord had.
‘Een gevaarlijke club? Ze willen toch alleen maar mensen laten lachen in deze moeilijke tijden?’
‘Dat is het ‘m nou juist, ze zijn veel te gebaat bij deze moeilijke tijden. Ze willen dat het lijden in stand blijft. Dat ik mijzelf daarvoor geleend heb zeg. Ik heb dingen gezien, die…’ 
Stefan trok bleek weg. Even was ik bang dat hij op me af zou stappen, om zich tegen me aan te drukken. In andere tijden had het een ontroerende scène kunnen opleveren. Toen herpakte hij zichzelf.
‘Nu is iemand anders Clown Kobus. Niemand die het verschil ziet, niemand die mij zal missen, zegt de Grote Baas.’
‘De Grote Baas?’
‘Oké, ik moet nu gaan.’
Met zichtbaar moeite om z’n pas niet te versnellen, nam hij de trap naar z’n appartement. Het was de laatste keer dat ik Stefan in levende lijve zou zien.

‘Ben je daar nou weer?’ Het was de vrouw met het paarse haar waar ik bijna tegenop was gebotst.
‘Was nog iets vergeten,’ mompelde ik. Haar karretje stond tot de nok toe gevuld, in de mijne lag alleen een Rivella-fles, als een dode paling in een zwembad.
‘Dan heb je pech gehad, kereltje. Je kan niet zomaar kriskras door de winkel lopen. Door types als jij heeft die anderhalvemetersamenleving zo wel weinig kans van slagen hè.’
‘Ik houd het anders wel hierbij,’ wees ik beschaamd naar de fles.
‘Ja, en dan lekker voor elk product de deur uit zeker? Ik ga hier mooi melding van maken.’
Behoedzaam keerde ik m’n kar, zodat ik haar op afstand in de richting van de kassa’s kon volgen. Onderweg pakte ik een pak bitterkoekjesvla uit de koeling, alsof dat hetgeen was waar ik de hele tijd naar op zoek was. Het zou een licht maal worden vanavond.

De flyer was verscheurd en ik had besloten daar niets van te zeggen. Ik had hem ook niet zomaar moeten laten rondslingeren. Even was ik opgelucht dat we het nummer nu niet meer konden bellen, tot ik bedacht dat ik het in mijn telefoon had opgeslagen. Een moment overwoog ik het te wissen, maar toen dacht ik aan Rubert en waar hij toe in staat kon zijn. 

‘Natuurlijk heb ik enige research gedaan, je kent me Klasper, maar helemaal niks over te vinden op dat hele internet,’ zei hij toen ik hem de volgende dag weer Facetimede. Hij had een ruimvallende ochtendjas aan met een patroon van speelkaarten.
Ik had besloten niets te zeggen over mijn ontmoeting met Stefan. Waarom wist ik niet precies, maar ik had het gevoel dat het beter voor iedereen was als Rubert niet teveel wist. 
‘Misschien willen ze liever niet gevonden worden,’ opperde ik nonchalant.
No shit, Kapslock,’ grijnsde Rubert. ‘Dat is natuurlijk het mooie van die hele clownerie. Het gaat om het verrassingseffect, de omtrekkende beweging. Als ik even mezelf mag citeren: ‘de clown is van oudsher een guerrillastrijder pur sang’. Daarom intrigeert dat telefoonnummer me ook zo mateloos, ik wil weten of deze zogeheten coronaclown werkelijk zomaar opgetrommeld kan worden. Kom, laten we bellen.’
Ik begreep dat er nu geen ontkomen meer aan was.
‘Oké, laten we dat doen,’ fluisterde ik. Annika was met mijn geliefde aan het luchten en het gebouw was niet zo gehorig dat Stefan iets zou kunnen meekrijgen van ons gesprek, toch had ik het gevoel dat er meegeluisterd werd.

Ik zette mijn telefoon op de speaker en hield hem voor de laptop, Rubert keek alsof hem een koekje aangeboden werd. Even was er een stilte, waarin ik hoopte dat het nummer opgeheven bleek. Toen ging hij over. Ik verwachtte een nasale clownsstem, maar het was een vrouw met zwoele Vlaamse tongval.
‘Bedankt voor het bellen van de coronaclown-hotline. Er volgt nu een keuzemenu. Kies 1 voor een onschuldig mopje. Kies 2 voor een politiek incorrecte poets. Om een dierbare te pranken, drukt u op de 3. En voor een clownsact op veilige afstand in uw directe leefomgeving, toets 4.’
‘Vier natuurlijk! Vier, vier, vier,’ jubelde Rubert vanuit z’n scherm.
Ik drukte op vier.
‘Bedankt voor het maken van deze dappere keuze,’ sprak de vrouw, ‘u zult hier geen spijt van krijgen. Spreek nu de vier cijfers en twee letters van uw postcode in, druk dan op het sterretje.’
Vragend keek ik Rubert aan. Hij knikte met flonkerende ogen en sprak toen zijn postcode in. Daarna vroeg de vrouw om een huisnummer, en of het factuuradres hetzelfde was. Mijn vinger trilde, toch lukte het steeds het volgende knopje te drukken. Daarna vroeg ze of we akkoord gingen met de voorwaarden. Om welke voorwaarden het ging was niet duidelijk.
‘Wij verwerken uw gegevens. Binnen een half uur ontvangt u een bevestiging per sms.’
Ze sprak ‘sms’ uit, alsof het een geheim medicijn betrof. Daarna werd de verbinding verbroken.
‘Over de kosten geen woord,’ zei ik.
‘Maakt me geen reet uit, Krassie. Ik trakteer. Prachtig toch om dit mee te mogen maken? Ik denk dat we echt een nieuw tijdperk ingaan. Nieuwe ideeën, nieuwe kunststromingen. Afstandsrenaissance. Rococorona. Een paradigmaswitch van heb ik jou daar. Er gaat zo immens veel openbloeien, je zult het zien. Dan schenk ik mezelf nu een borreltje in, laat jij het even weten als je die sms ontvangen hebt?’
Ik merkte al met al toch blij te zijn dat ik het nummer gebeld had. Het plan om mijn dochter van haar coulrofobie af te helpen, leek immers geheel uit Ruberts hoofd verdwenen. En ik merkte dat mijn herinneringen aan De Methode daarmee ook makkelijker verdwenen naar de plek waar ik ze zo lang verborgen had weten te houden.  

Op donderdag 30 april tussen 12 en 18u opereert Coronaclown Kobus in uw gezichtsveld, houd lichten aan en gordijnen open. Rubert leek weinig verbaasd door de inhoud van dit bericht. 
’Met dat tijdsbestek weten ze er toch nog een verrassingselement in te houden,’ concludeerde hij monter. 
‘Want ook al blijkt dit een rib uit m’n lijf te kosten, gaat dat natuurlijk never nooit niet zes uur lang duren. Een goede clownsact neemt niet meer dan een minuut of twintig in beslag. Op z’n hoogst hoor, anders ga je op kracht inboeten.’ 

Als het aan Rubert lag hield hij de hele dag onze Facetime-verbinding doorlopen, maar ik wist hem ervan te overtuigen dat het beter was als hij contact opnam wanneer hij iets opvallends zag. Twee keer bleek het vals alarm, eerst een ijscowagen die zijn straat in kwam rijden en gewoon een ijscowagen bleek te zijn, toen een postbode die een pakje voor de buren kwam bezorgen maar gewoon een postbode bleek te zijn die een pakje voor de buren kwam bezorgen. Rond kwart voor twee maakte Rubert opnieuw verbinding.

‘Kijk daar eens,’ zei hij en in mijn scherm zag ik een vrij verlaten straat.
‘Wat moet ik zien?’
‘Die witte auto. Staat er nu al een klein half uur, maar ik wilde je niet weer voor niks lastig vallen. Vreemd dat niemand uitstapte, maar leek verder niks te gebeuren. Maar een paar minuten geleden - het ging echt razendsnel, ik kon je er niet op tijd bij halen - kwamen er drie figuren uit. Niet in clownsoutfits, maar in van die medische beschermingspakken. Een van hen had een schoonmaakkarretje bij zich, I kid you not. En ze verdwenen zo pardoes in het appartement hier tegenover. Oh wacht, kijk daar nou, er beweegt iets. Ze zijn de ramen aan het afnemen. Geweldig zeg, hoe grondig dit allemaal wordt aangepakt. En allemaal als vorm van troost, voor mij, voor ons, voor de mensheid. O, kijk daar nou, wat komt daar nou de deur uit? Zie je dat? Een van die figuren weer, met mijn overburen. God, ze zijn met touwen vastgebonden, plakband over hun mond. Lijken zich niet erg te verzetten. Nee, dit zijn gewoon allemaal protocollen die moeten worden nageleefd, dat snappen wij best. Zij wisten natuurlijk ook van niets, anders konden ze het gaan rondbazuinen. Zullen wel een flinke vergoeding krijgen achteraf, daar betaal ik dan vast ook voor. Zo, dan wordt nu de kofferbak opengemaakt. Zie je het goed?’
Ik zag het allemaal nogal vaag en het scherm liep steeds vaker vast, zonder Rubert commentaren erbij weet ik niet of ik er enige chocola van had kunnen maken.
‘O wacht, nu stapt er iemand uit de kofferbak van die wagen. En ja hoor: een clown. Knap toch hoe klein ze zich kunnen maken. Grote bos ballonnen in z’n knuist, paste er ook nog wel bij. Die arme drommel, zit zich natuurlijk zich al de hele tijd te verkneukelen tot hij eindelijk clownen kan. Het is je roeping of niet. Ah, nu verdwijnen mijn overburen in die kofferbak. Het is een soort wisseltruc eigenlijk. Hilarisch, maar ook poëtisch. Want is het hele leven niet één grote wisseltruc? Jammer dat die meerlagigheid de meeste mensen ontgaat. Die denken dat het gewoon allemaal dom lachen is. Hun gemis. En dan te bedenken dat de act zelf nog moet beginnen, dit is natuurlijk alleen maar het voorbereidende werk. Ah, daar komen nu ook die twee andere figuren de deur uit. De ruimte zal nu dus wel helemaal gedesinfecteerd zijn. De deur wordt opengehouden, Kobus kan z’n podium betreden.’
Even overwoog ik hem te vertellen dat deze Kobus een andere Kobus dan de Kobus op de flyer was. Dat mijn bovenbuurjongen zijn flapschoenen aan de wilgen had gehangen. Maar wat deed het er allemaal toe? En wist ik veel hoeveel Kobussen er wel niet waren? Misschien heetten ze allemaal wel zo.
‘Nu is het wachten geblazen. God, die anticipatie. Zeg nou zelf, dit is toch beter dan seks? Veel beter zelfs, al hoor je mij niet klagen hoor. Ah, daar verschijnt-ie, voor het raam. Hij kijkt, hij kijkt. O geweldig, hij probeert oogcontact met me te maken. Hij moet z’n publiek aftasten, natuurlijk, waar doe je het anders voor. Misschien ziet-ie jou ook wel?’
Ik zag het clownsgezicht inmiddels ook, maar kon me moeilijk voorstellen dat hij mij zag. Hij zag hooguit een man in een ochtendjas een laptop in de lucht houden.
‘O kijk, hij strekt z’n handen uit. Wil naar me toe. Z’n handschoenen betasten het raam. Het begint tot hem door te dringen dat hij niet verder kan. Dat die afstand tussen ons zit. Wat ontroerend dit! Z’n lippen beginnen te trillen. Gedurfd hoor, meteen beginnen met een huilact. Dan is het opbouwen naar die ontlading wel echt een bergetappe, maar áls het lukt sorteert je natuurlijk meteen tienvoudig effect. Zo’n ambitie heb ik al héél lang niet meer gezien. Kijk, hij pakt een zakdoek uit z’n borstzak. Wat staat daar nou op? Kan ik nét niet lezen. Stom, had m’n kijkertje erbij moeten pakken. Nou ja, hij wil z’n tranen drogen natuurlijk. Maar wat nou? Hij kijkt er verschrikt naar en laat hem vallen. Verrassend dit hoor. En nu…. Nee, geweldig, hij droogt z’n tranen in z’n elleboog. O jeetje, inspelen op actualiteiten, wanneer hebben we dat voor het laatst gezien in de clownerie? Lenig ook wel hoor. En nu? Pats, een natte elleboog. O, wat zielig dit! Nu komen er nog meer waterlanders. Waar haalt hij ze vandaan? Hij moet ergens een pompje verstopt hebben, zou je denken, maar ik sluit niet uit dat we hier met een heuse method clown te maken hebben. Die perst ze gewoon uit al z’n onverwerkte traumaatjes. Allemachies.’

Zoals Rubert voorspeld had duurde de act niet meer dan een dik kwartier. Hij wilde samen met me wachten tot de overburen weer vrijgelaten werden, maar ik deed alsof ik hem steeds slechter kon horen en zien.
‘Dit heeft geen zin meer, die verbinding is helemaal ruk,’ zei ik. ‘Maar heel mooi om dit allemaal met jou mee te maken hoor, Rubert.’
‘Ik ben jou dankbaar Kapsieflapsie. Er is nu duidelijk een leven voor en een leven na deze dag.’
Ik klapte mijn laptop dicht. Een luchtje scheppen, dat moest ik. Een luchtje scheppen en proberen dit allemaal te vergeten, dan wel erachter zien te komen wat ik ervan leren moest.

 Ik liep de straten door, eerst de vertrouwde route naar de supermarkt. Het voelde vreemd geen boodschappentas bij me te hebben, maar prettig vreemd, als de eerste blote voeten op het strand na een lange strenge winter. De mensen in de rij leken koeien op weg naar het slachthuis. Een gebaar om duidelijk te maken dat ik niet voordrong, dat ik slechts passeerde, ontsnapte aan mijn handen, maar geen enkele blik werd afgewend van het uitzicht op de volgende rug. Ik liep voorbij de straathoek waar ik Stefan voor het eerst in clownspak gezien had. ‘Ze willen dat het lijden in stand blijft,’ hoorde ik zijn stem in mijn hoofd. En daarna hoorde ik Rubert zeggen: ‘We gebruiken ook wel pastasalade, voor de kindervariant. Je weet wel, met van die schelpjes.’ Maar het waren echo’s, echo’s die langzaam vervaagden. 

De straten werden andere straten, oudere straten, er kwam me steeds minder bekend voor. Hier en daar stond een afgelegen huis, met waaiend wasgoed op de veranda. De begroeiingen werden spaarzamer en stekeliger. Met elke stap die ik zette stoof er stof omhoog. Ergens in de verte floot iemand een vergeten melodie. Een mens zag ik nergens meer, maar toch voelde ik overal ogen. Ze waren waar ik maar liep: achter de struiken, of misschien wel erin. Soms dacht ik in mijn ooghoek een fopneusje te zien, of een flapschoen die gauw werd weggetrokken. Maar een outlaw was ik - geen rivellaoutlaw, maar een echte - en voor niemand bang. Na nog enkele uren wandelen was de vlakte kaal en volledig door zon overgoten. Hier was geen plek meer om je terug te trekken en deze paljassen probeerden dat dan ook niet. Het waren er tientallen en ze stonden veel te dicht op elkaar, alsof ze zich immuun waanden voor elke werkelijkheid. Een groepje was aan het paren en eentje maakte daar foto’s van met een felroze camera, als hij op het knopje drukte spatte hij ze nat. Ik bleef op veilige afstand, maar ze leken mij niet op te merken, ze leken door me heen te kijken. Ik was geheel overbodig in deze wereld en daarom zo vrij als een vogeltje. Niemand zou me wat maken. Wie het laatst lacht lacht het best, en dan te bedenken dat de grap nog moest nog beginnen.

[The End]

clown car.jpg