Postzegel

Gezeten aan de Seine werd mij de volgende tekst gedicteerd:

Lieve Renske,
Ik heb de Eiffeltoren gezien.
Ik vind je heel lief.
Annika

Op mijn vraag of dat niet wat te summier was antwoordde mijn dochter: 'Nee nee nee, dat is precies goed.' Waarschijnlijk had ze gelijk ook, mensen draaien doorgaans veel te veel heen om de kern van wat ze te zeggen hebben. Gewoonlijk doe ik niet aan vakantiekaartjes, maar mijn ex had laten weten dat Annika's schoolvriendinnetje er een verstuurd had en zij er dus ook een van ons moest krijgen. Anderhalf uur geleden hadden we de Thalys verlaten, maar het leek me het beste dit maar meteen achter de rug te hebben. Want ik ken mezelf, anders zou deze opdracht onze hele vakantie gaan beheersen.

De ansicht die Annika uitkoos toonde een reuzenpoes die het genoemde bouwwerk een kopje gaf. De compositie deed pijn aan mijn ogen, maar zij vond het hilarisch. Postzegels verkochten ze bij het toeristenkraampje niet, daarvoor moesten we bij 'un tabac' wezen. Daar zouden we zo dan maar naar op zoek gaan. 

Annika wilde graag de Eiffeltoren beklimmen, maar ze wist van haar vaders hoogtevrees. 'Anders hou jij gewoon je ogen dicht,' opperde ze. 'Dan moet je wel heel goed m'n hand vasthouden.' Even overwoog ik alle pros en cons van dit aanbod, maar toen ik haar op de immense rij wees werd gelukkig de draaimolen aan de overkant een aanvaardbaar alternatief bevonden. 

Daarna namen we een rondvaartboot naar de Notre-Dame, waar we op een terrasje voor twintig euro een biertje en een cola dronken. 'Eigenlijk mag ik dat niet,' merkte Annika over de cola op. Vervolgens bekeken we de Arc de Triomphe. Bij al deze architectonische klassiekers vroeg ik me steeds af hoe het zou zijn ze voor het eerst te ervaren. Annika leek het allemaal niet onaardig te vinden, maar was vooral onder de indruk van een open dubbeldekker. 'Kijk dan papa!' riep ze uit. 'Dat klopt toch niet als een bus?'

Een postzegel hadden we intussen godverdomme nog steeds niet gevonden. Op mijn vraag 'À la recherche du stamps?' werden we steeds weer naar 'un tabac' verwezen. Maar deze winkeltjes zaten goed verstopt en als we er een vonden bleek de laatste postzegel net over de toonbank te zijn gegaan.

Inmiddels was het etenstijd geworden. Op aanraden van een zelfbenoemde kenner gingen we naar een tentje in Quartier Latin dat wel zo authentiek zou moeten zijn dat je je er een echte Parijzenaar kon wanen. Pontificaal zette Annika de pimpelpaarse miniatuureiffeltoren die ze mij had laten kopen op het bord voor zich, alsof daarmee dit tafeltje pas echt van ons was. Ik vertelde haar dat er ooit een vrouw met de Eiffeltoren was getrouwd, maar zoals gewoonlijk wanneer ik een poging tot smalltalk waag werd ik wantrouwend aangekeken.  Het hoogbejaarde obertje was zichtbaar ontroerd door ons bezoek. Toen ik vroeg wat zijn specialiteit was begon hij een eend te imiteren.

Het eten was hemels. Aangezien ik graag de indruk wilde wekken een welopgevoed kind met een ontwikkelde smaak als disgenoot te hebben werkte ik als dessert vliegensvlug de onaangeraakte portie tegenover me naar binnen. Annika stond op de uitkijk, wanneer iemand onze kant op keek zou ze een tik met de Eiffeltoren geven. Toen de lieve ober liet merken er diep van onder de druk te zijn dat het meisje haar hele bordje had leeggegeten, knikten we beiden trots. Terwijl wij onze postzegelqueeste voortzetten kwam er een vreemd gekwaak uit mijn maag.

We liepen een steegje in. 'Dit is onze laatste poging voor vandaag,' beloofde ik plechtig aan de gapende kleuter toen we een smal gebouw in liepen. De gang waar we terecht kwamen werd omringd door glazen deuren, met daarop plaatjes van speelkaarten, roulettetafels en blote vrouwen. Het rook er naar schoonmaakmiddel. Tegenover me stond een boomlange zwarte man, met bijna volledig witte ogen. Ergens bekroop me het gevoel dat hij al heel lang op ons stond te wachten. 'Parlez-vous anglais?' vroeg ik hoopvol. Na een intense stilte sprak een koelbloedige stem: 'I don't speak English. I only speak money.'

Met de reuzenpoes brandend in mijn borstzak zette ik uiteen waarvoor wij kwamen. De man verdween zwijgend naar achteren. Zoals met zoveel dingen in het leven leek het kind aan mijn hand het allemaal heel vanzelfsprekend te vinden. 'Misschien moeten we toch maar gaan, we zoeken morgen wel weer verder,' fluisterde ik gehaast naar haar. 'You wait,' klonk het toen door de ruimte. Met een doffe klap legde de man zijn knokige hand op de toonbank. Daar lag de zegel. Goddank had ik gepast geld bij me.

'Nu moeten we nog een brievenbus vinden,' sprak Annika monter toen we weer buiten stonden. De avond was nog jong, de vakantie nog maar net begonnen.