Het was de eerste echt zonnige dag van het jaar, een week of vijf geleden. Of misschien was het helemaal niet de eerste, ik ben niet zo iemand die dat soort dingen bijhoudt. Het was ieder geval de eerste dag van het jaar dat de zon en ik ons ten volle van elkaar bewust waren. Ik zat op een terras, te vroeg voor een afspraak die doorgaans te laat was. Het was nog geen half één in de middag, maar ik had al een heel programma achter de rug.
Joachim en ik hadden elkaar voor het laatst gezien op de laatste dag van februari, bij onze kerstviering. Sinds wij beiden nog maar net gescheiden vaders waren, vierden we ieder jaar samen kerst. En zoals sommige mensen dan steevast gourmetten, zo stopten wij traditiegetrouw een magnetronmaaltijd in de magnetron. En niet zomaar een magnetronmaaltijd, maar een hele chique, het was immers kerst.
Omdat wij beiden nieuwe liefdesrelaties en opdrachtgevers kregen, werd het steeds lastiger ons magnetronavondje in de drukke decembermaand te prikken. Het werd dan januari en januari werd soms februari. Eén keer vierden we kerst in de volle zomer, maar de magnetronmaaltijd smaakte toen toch ietwat misplaatst.
‘Ach man!’
Niemand wist wie ermee begonnen was, maar zo begroetten wij elkaar al zo’n drie decennia. Ik schrok op, bijna was ik weggedommeld in dit zonnetje. Joachim was niet alleen, naast hem stond de serveerster die ik allang had opgegeven. Ik bestelde een cola, Joachim een decaf haverlatte. Hij bestelde dat altijd en grijnsde daar dan lichtelijk beschroomd bij, alsof hij zelf ook niet helemaal kon geloven dat hij iemand geworden was die dat soort bestellingen deed. Of grijnsde hij alleen zo als ik erbij was? Ik had hem er wel eens flink belachelijk om gemaakt, maar dat was inmiddels toch ook alweer jaren geleden.
We vierden kerst om en om bij Joachim en bij mij thuis. Aanvankelijk was dat altijd ergens anders, omdat we zoveel verhuisden. We bewoonden wonderlijke plekken, met name Joachim. Een woonboot aan de rand van een bos, waar hij steeds takjes moest verzamelen om de kachel brandende te houden. Een tennisballenfabriek die al jaren niet meer dienst deed maar waar het nog steeds naar tennisballen rook. Een kazerne onder een brug. En nu woonde hij alweer enige jaren boven een garage, waar je alleen via een brandtrap terecht kwam. Een prima plek, maar te klein om samen te leven met een steeds groter wordende zoon. Joachim was al een tijd op zoek naar iets anders, dus ik informeerde hoe het ermee stond.
‘Ach man,’ zei hij, ‘leuk dat je het vraagt, want ik heb een te gekke woning bezocht en ik moet ze zo bellen om te horen of ik het geworden ben.’
Joachims was van mening dat de magnetronmaaltijd lekkerder werd als je hem in de oven deed. Ik was altijd de traditiegetrouwe van ons tweeën geweest, dus vond dit uiteraard totaal niet kunnen. Een magnetronmaaltijd hoort in de magnetron en nergens anders, sprak ik fel. We waren dit jaar (voor de kerst van vorig jaar) bij mij thuis; mijn dochter en mijn geliefde waren naar hun respectievelijke moeders gestuurd. Op zeker moment hoorde ik een knal uit de wc komen. Zo veel hadden we nou toch ook weer niet gedronken? Of was de magnetronmaaltijd verkeerd gevallen?
‘Ach man, ik geloof dat ik je toiletboy kapot heb gemaakt.’
‘Wie is de toiletboy?’ vroeg ik verward.
‘Dat ding hier waar de wc-rol aan hangt en de borstel in staat.’
‘Ach man, geeft niks, die is gewoon een beetje instabiel.’
‘Je bent zelf een beetje instabiel.’
Het voelde als een bijzondere eer om op dit zonnige terras getuige te zijn van het goede nieuws dat Joachim kreeg medegedeeld.
‘Dit moeten we vieren,’ zei ik zodra hij had opgehangen.
‘Ja, laten we appeltaart bestellen,’ zei hij.
‘Hopelijk voor jou hebben ze ook haverslagroom,’ probeerde ik gevat te zijn.
*
Een paar weken later fietste ik naar Joachims garagezolder, zijn laatste wonderlijke woning nu hij een prachtig en ruim appartement ging betrekken. Mijn dochter was pissig geweest dat ik opeens wegging, we zouden net een film gaan kijken. Maar Joachim had gebeld, hij was voor het laatst op zijn oude plek en wilde mij iets geven. Het had mysterieus geklonken, ik had niet doorgevraagd. Hij was vast iets tegengekomen wat grote betekenis had voor onze vriendschap.
Het was een vreemd idee dat ik deze vertrouwde fietstocht voor het laatst maakte. Twee ellenlange bruggen moest ik over, bruggen die een rol spelen in de laatste roman van Rob van Essen. Hij beschrijft hoe een man de taak heeft het schilderwerk van deze bruggen met een kwastje te onderhouden. Steeds als hij met de ene brug klaar is, is het precies tijd om met de andere te beginnen, enzovoort. Op weg naar Joachim dacht ik altijd aan dat mannetje, en als ik dan terug naar huis fietste dacht ik weer aan hem. Ik zou het denken aan het mannetje gaan missen.
Voor het laatst beklom ik de brandtrap, ik was doorweekt want het had gestortregend, twee lange bruggen lang. De woning was volstrekt leeg op een wasmachine na. Hij had me toch niet gebeld, omdat hij eigenlijk hulp nodig had? Er stond gelukkig een gespierde man naast hem, die leek toch duidelijk voor die taak hier te zijn.
‘Hé man,’ zei Joachim, ‘ik heb iets voor je.’
‘Ja, dat zei je.’
Joachim liep naar zijn badkamer en kwam daar even later vandaan, fier iets voor zich uithoudend.
'Wat is dat nou weer?’ mompelde de gespierde man.
‘Een toiletboy,’ glunderde Joachim. ‘In mijn nieuwe woning hebben ze zo’n ingebouwde, dus ik dacht dan kan jij deze mooi gebruiken.’
'Oh, ik dacht dat zoiets een toiletbutler heette,’ sprak de spier.
Ik wist niet zo goed wat ik moest zeggen.
‘Maar… is dat niet vies?’ hoorde ik mijn stem de stilte doorbreken.
Het klonk wellicht wat ondankbaar, maar er zat ook nog een borstel in. En ik had echt heel hard gefietst door de regen en ik had ook best wel zin gehad in die film. Ongetwijfeld was dit een prachtig gebaar van Joachim en zou ik nu diep ontroerd moeten zijn, maar ik moest het waarschijnlijk nog even laten bezinken.
‘Ach man, ik heb ‘m uitgebreid schoongespoeld voor je hoor,’ zei Joachim semi-beledigd. Althans, ik hoopte maar dat het semi was.
Omdat ik bang was dat ik zo alsnog moest helpen met die wasmachine op de brandtrap, ging ik er maar gauw vandoor. De toiletboy onhandig aan m’n stuur vasthoudend, fietste ik over de bruggen en vergat helemaal voor het laatst aan het mannetje te denken. In plaats daarvan vroeg ik me af hoe mijn gezin zo zou reageren op wat ik ons huis binnenbracht. Halverwege de tweede brug begon het opnieuw te hozen.
Wat een curieuze jongen bleef die Joachim toch en wat was ik blij hem te kennen. Onze vriendschap mocht dan bestaan uit gebaren en rituelen die soms voor onszelf onbegrijpelijk waren, juist die zaken maakten deze vriendschap tot een zalig kerstfeest om bij te magnetretten tot in de eeuwigheid.