Lekker brood

Ik werd erop uitgestuurd om brood te halen. Op de deur van de bakker hing een briefje met ‘max. 2 personen’. Het was een piepklein bakkertje. De winkel bedoel ik dan, al waren de heren aan de andere kant van de toonbank ook niet zo groot van stuk. Behalve krap was de zaak razend populair. Hun Libanese en Afghaanse broden vonden in deze multiculturele winkelstraat gretig aftrek, maar vanwege de oprukkende gentrificatie draaiden ze voor het bakken van een matcha-koekje hun hand ook niet om. Vaak stond er dan ook een lange rij, soms bestond de rij alleen uit mij. Staand in zo’n eenzame rij overwoog ik meteen de winkel te betreden, aangezien ik door het raam wel drie of vier klanten telde en de regel dus toch al overtreden was. Maar liever wachtte ik tot er iemand naar buiten kwam, om daar de plaats van in te nemen. Het maximum bleef zo dan wel overschreden, maar door mijn aanwezigheid werd dat illegale aantal tenminste niet nóg verder uitgebreid.

Ik was hier altijd zenuwachtig, want ik voelde de druk om gauw ruimte te maken voor een volgende koper. Mijn dralende aard diende gesmoord te worden. Kordaat wees ik een brood aan, alsof dat degene was die ik al de hele dag in mijn hoofd had gehad. In werkelijkheid had ik niets in mijn hoofd.
‘Maar wát voor brood dan?’ probeerde ik het elke keer weer als ik erop uit werd gestuurd.
‘Kies jij maar schat, alle broden zijn lekker daar,’ kreeg ik dan te horen. Alsof ze werkelijk dacht het leven daarmee eenvoudiger te maken.

Maar toegegeven, geen enkel brood waarmee ik thuiskwam kon vies genoemd worden. Misschien was het wel beter geweest als ze ook wat vieze broden in hun assortiment hadden, zodat ik zou moeten onthouden dat ik die ieder geval níet moest aanwijzen. Misschien zou ik dan minder zenuwachtig zijn. Of het zouden functionelere zenuwen betreffen, omdat er werkelijk wat op het spel stond. Al staat er natuurlijk altijd wat op het spel. We blijven uiteindelijk toch jager-verzamelaars, hoe je het ook wendt of keert.