Belangst

Waar het vandaan komt is altijd een mysterie gebleven, schijnbaar uit het niets kan ik er door overvallen raken: belangst. Doorgaans zijn het de meest onbenullige telefoontjes die deze angst oproepen. Zo wilde ik afgelopen maandag de stomerij niet bellen om te vragen of ze open waren die pinksterdag.
‘Ik loop er wel even naartoe,’ zei ik tegen N. ‘Dan zie ik het toch meteen.’
‘En dan ga je mogelijk voor niks met je colbertjes aan je hand een wandeling maken? Het kan elk moment gaan stortregenen, schat. Bel gewoon.’
Op zulke momenten raakt mijn belangst overstemd door schaamte over de belangst. Deze belangstschaamte is mogelijk nog ondraaglijker dan de belangst an sich. Wat ben ik toch een idioot? Denk ik dan echt dat ze me bij de stomerij uit gaan lachen, vanwege deze stomme vraag, of omdat m’n stem raar klinkt, of wat?
Om te bewijzen dat ik zo écht niet ben, begon ik luidkeels een uitgebreide conversatie.
Wat een weertje vandaag hè, echt zo’n dag om eens lekker te gaan stomen. En hoe kijken jullie eigenlijk aan tegen christelijke feestdagen? Het zijn er wel een hoop altijd hè, en de schoorsteen moet toch ook roken. Met die huren enzo, ja vandaag de dag in de grote stad en bla-die-bla-blo.
Aan de andere kant van de lijn werd nauwelijks gereageerd, maar ik kon er ieder geval uit opmaken dat ze open waren.

Om therapeutische redenen heb ik jarenlang gewerkt als telefonisch enquêteur. Dit was in een hele grote ondergrondse ruimte vol bellende mensen, die ‘de belkelder’ werd genoemd. Ik volgde een script, bij het begin las ik dat voor van het scherm. Later lukte het ook met gesloten ogen, ik kon steeds vlotter improviseren, soms leek het haast een echt telefoongesprek. De vragen gingen meestal over huisvuil. Mensen praten graag over huisvuil, ook rond etenstijd. Ze waren misschien opgelucht dat ik geen energieleverancier of internetprovider bleek. Ik wilde ze niks aansmeren, ik stelde alleen maar vragen. Zo groeide ik over mijn fobie heen, in die mate zelfs dat de belangst steeds vaker omsloeg in belbaldadigheid. Dan hoorde ik mezelf vragen stellen die helemaal niet in het script stonden, bijvoorbeeld wat iemands favoriete huisvuil was, of wat voor huisvuil iemand in een volgend leven zou willen worden. Op die momenten bleek er altijd net te zijn meegeluisterd door een supervisor. Na enkele reprimandes werd mij gevraagd de belkelder voorgoed te verlaten. Niet lang daarna keerde de belangst terug van weggeweest, voor enige jaren zelfs met een beklemmendere heftigheid dan ooit tevoren.

Er bestaan grofweg twee soorten belangst, zo las ik eens in een psychologisch handboek: actieve en passieve. Van die tweede heb ik aanzienlijk minder last, maar ik vind het wel gewoon irritant als mensen mij bellen. Zeker als het iets is wat net zo goed in een berichtje gezet had kunnen worden, bijvoorbeeld dat ze wat later zijn. N zegt dat ik stiekem een Gen Z’er ben, een Gen Z’er in het lichaam van een millennial (of volgens mijn dochter en vermoedelijk m’n leerlingen dat van een boomer). Gen Z’ers beschouwen bellen als ‘een daad van agressie’ en ik vind dat ze volkomen gelijk hebben. Appjes zijn toch zoveel zachtaardiger.

Dit schooljaar ben ik voor het eerst mentor van een examenklas, en dat betekent dat ik gisteren in korte tijd heel veel telefoontjes moest plegen. Telefoontjes om goed nieuws over te brengen en telefoontjes om slecht nieuws over te brengen. Vroeger, toen belangst nog bijzonder was, was het ook al zenuwslopend om op dit telefoontje te wachten. Nu moest het dus wel dubbel zo zenuwslopend zijn voor die arme zielen. Sommigen vergaten hun naam te zeggen, twee hingen op nog voordat ik een woord had uitgebracht.

Ik was echter nog nooit in mijn leven zo rustig geweest. Ik had een taak, een missie. Hiervoor was ik op aarde, of hiervoor was ik ieder geval gisteren op aarde. Zoals een chirurg te werk gaat met een scalpel, zo had ik een bellijst in mijn hand. Mijn stem klonk rustig, helder en meelevend. De gesprekken hadden precies de juiste lengte, precies de juiste informatiedichtheid en precies de juiste toon. Dit had onmogelijk per app gekund, dít was waar bellen voor bedacht was. Alexander Graham Bell zou trots op mij zijn.