Politiek neutraal

‘En meneer, weet u eigenlijk al op wie u gaat stemmen?’
Aha, daar was de gevreesde vraag, daar had ik op geoefend.
‘Ik ben nog zwevende,’ sprak ik.
Nu zou er natuurlijk gevraagd worden waar ik dan wel tussen zweefde, zo stond het tenminste in het script dat ik gerepeteerd had. Maar de leerlingen leken genoegen te nemen met mijn antwoord. Zo geïnteresseerd in mijn politieke voorkeuren waren ze nou dus ook weer niet. Of ze wilden echt alleen maar weten óf ik het al wist, begrepen ze al dat ik niet veel meer zou mogen zeggen. Ik zou opgelucht moeten zijn, nu hoefde ik mezelf tenminste niet in die vreselijke neutraliteitskramp te draaien. Als maatschappijleerdocent wordt die neutraliteit wel van mij verwacht, maar als filosofiedocent weet ik natuurlijk dat neutraliteit helemaal niet bestaat en dat als het toch wel bestaat het niet zou moeten bestaan.

Dat de gezindheid van de mavogroep die ik op woensdagochtend maatschappijleer geef niet volledig overeenkomt met de mijne, was een vermoeden dat in deze les bevestigd werd. Ze mochten een stembiljet in een kartonnen stembus doen. Ik noteerde de uitslag op het bord: 2 stemmen voor D66, 1 voor NSC, 1 voor CDA, 6 voor FvD en 17 voor PVV. Ik probeerde niets te laten merken van wat er allemaal door mij heen ging. Voorzichtig optimisme voerde uiteindelijk de boventoon, toen ik ze als vervolgopdracht had laten stemmen over het verlagen van de stemgerechtigde leeftijd. Daar waren ze unaniem op tegen, met als meestgenoemde argumenten dat jongeren ‘er niet genoeg verstand van hebben’ en dat ze ‘te makkelijk te beïnvloeden zijn via social media’. Het tegenargument dat beide zaken evengoed over volwassenen gezegd kan worden, hield ik maar voor mezelf.

Toen ik een middelbare scholier was, wist ik de partijvoorkeuren van al mijn docenten. Dat was ook niet zo spannend, want iedereen was links. Tenminste, ik stond er niet bij stil dat dit op andere scholen of in andere buurten heel anders zou kunnen zijn, van het fenomeen bubbel waren we ons nog niet bewust. Voor die leraren zelf was dit dus vast ook niet al te spannend. Sommigen probeerden je wel te indoctrineren, bijvoorbeeld dat té links ook weer niet goed was. Of ze mompelden over een collega dat die stiekem rechts was. Ik vond het altijd wel vermakelijk. Het waren onschuldige tijden, dat spreekt voor zich.

Ik geef sinds dit schooljaar maatschappijleer, om mijn uren op te vullen. Voor filosofie is namelijk steeds minder animo. Eigenlijk vind ik het best verfrissend om eens dingen uit te mogen leggen waar niet op duizend verschillende manieren naar gekeken kan worden, maar die gewoon zo zijn. Het verschil tussen de Eerste en de Tweede Kamer bijvoorbeeld, of tussen publiek- en privaatrecht. Allerlei dingen die ik al ongeveer wist, moet ik nu heel precies in mijn hoofd krijgen. Het grote verschil met filosofie is natuurlijk dat het een verplicht vak is. Niemand heeft ervoor gekozen en moet er toch aan mee zien te doen, net als de maatschappij zelf.

‘Volgende keer gaan we het hebben over wat er nou eigenlijk precies gebeurt als al die stemmen zijn gesteld, het zogenaamde formeren.’
Ik keek naar het bord en zei toen: ‘Met deze uitslag zou dat een koud kunstje worden, dat moet ik jullie dan wel nageven.’
Nog enkele lessen had ik te gaan, daarna brachten bus en trein mij terug naar mijn bubbel. Hopelijk was er drank in huis.